DE RÖÖDË
yiaamsch Tooneel
't Beste Spellewerkpapier
yper
Waar gaan we naartoe
40
31-10-24
is in de Boterstraat t’Yper, bij C. Dumortier.
’t Ypersche
^rij vertaald naar het Engelsch
Is. ACHTERGAEL
aard, hier zoo vurig onder de nederhangende
takken der treurwilg
Waarschijnlijk voor een hem duurbaar
wezen te vroegtijdig op deze aarde aan zijne
liefde ontrukt en die thans ongeduldig zijne
aankomst in den hemel afwachtte. Ettelijken
tijd bleef de man diep ingetogen bidden.
Toen hij eindelijk uit zijne vrome mijmering
opstond, om het kerkhof te verlaten, staarde
hij mij eene poos verwonderd aan.
Ik deinsde door eenen geheimzinnigen
schrik bevangen terug. Het streng gelaat van
dezen mij onbekenden grijsaard,bood eene zoo
treffende gelijkenis met datgene mijns vaders
aan Was het eene begoocheling mijner ont
stelde zinnen Was het een heimelijk voorge
voel eene waarschuwing des hemels Was
mijn vader wellicht op dit uur gestorven, en
vertoonde zich zijne ziel eene laatste maal
onder haren stoffelijken vorm aan mij
Ik verkeerde nog onder den indruk dezer
schielijke ontroering, toen de missionnaris
zijn getijdenboek onder den arm, uit den
nederigen landelijken tempel trad. Ik deed
geweld om kalm te schijnen daar ik hem nader
de en op eenen eerbiedigen toon vroeg om
hem eenige oogenblikken alleen te mogen
onderhouden.
Deze dienaar Gods had gewis, gedurende
zijne veeljarige priesterlijke loopbaan eene
diepgrondige kennis van het menschelijk hart
opgedaan. Bij den eersten oogslag, ik ben
ervan overtuigd, herkende hij in mij een dier
verdwaalde schapen, wier ongelukkige toe
stand hij even zoo gevoelvol afgeschilderd
had. Een milde glimlach zweefde op zijne lip
pen en hij noodigde mij vriendelijk uit om
hem te vergezellen.
Zijne woon paalde dicht aan het kerkhof.
Weldra traden wij erbinnen. Aanstonds leidde
hij mij in eene weinig opgesierde spreekplaats.
Hij wees mij eenen stoel aan. Wij zettenden
ons rechtover elkander vóór eene tafel neder,
waarop een prachtig kruisbeeld stond.
En daar, in ’t aanschijn van God den Heer,
die mij aanhoorde, ontdekte ik hem de bloe
dende wonde mijner ziel. Ditmaal, verzweeg
ik niets. Ik verklaarde hem openhartig, hoe
ik door eene duivelsche neiging voor de sterke
dranken, mijne goede moeder vroegtijdig in
het graf gestooten had, hoe ik de grijze haren
mijns achtingswaardigen vaders met schande
beladen en zijn hart met scherpe doornen
doorstoken had hoe ik van uit den eenen
afgrond in den anderen dompelde, tot dus
verre dat ik een vuige dief wierd en met twee
vreeselijke moordenaars in betrekking kwam.
Ik betuigde hem mijn innig leedwezen, den
vasten wil om mijn leven te beteren, de vurige
begeerte om tot God terug te keeren, was het
dat de Almachtige en Alwetende, na zoo tal
rijke en gruwzame overtredingen zijner H.
Wet, mij nog vergiffenis schenken kon.
De goede missionnaris aanhoorde mijn jam
merlijk verhaal met ononderbroken aandacht.
Somwijlen viel een traan uit zijne oogen als
een glanzende parel op de zwarte panden van
zijn kleed. Mijn kind I mijn kind I... Deze
woorden ontsnapten hem herhaalde maal op
eenen door innig medelijden bezielden toon.
(7 Vervolgt.')
Had men vóór den oorlog zich ooit een
gedacht kunnen maken van de Luxe die
men ziet etaleeren in alle standen der maat
schappij en zou men ooit kunnen gedacht
hebben dat al die prachtartikelen eens zouden
verkocht geweest zijn en nog aan de schrik
kelijke prijzen die men geafficheert ziet in de
winkels
Waarlijk staat men daar stom van en
als men verstandig alles overweegt wat rond
ons gebeurt, als men nagaat wat kolossale
sommen geld in alle slach van fitjefacherijen
verteerd worden, dan gevoelt men, veel eer
der dan verdriet, een zeker medelijden voor
’t ongelukkige volk dat in zijne onnoozele
dwaasheid bezig is met zijn eigen ondergang
voor te bereiden. En wat zien wij al van
zijden kleeren, goud- en diamantstukken op
’t lijf van menige menschen, die verre van te
sparen, het nog liever op den poef zouden
halen om een schijn van welstand te geven
wanneer er bij velen de krotte aan de deure
staat. Zien wij dan ook niet drinken, schin
ken, sneukelen en dat maar altijd zonder tel
len. juist gelijk of sommige van die ongeluk-
kigaards, den afgrond der ellende voor hunne
voeten ziende, eenen troost trachten te vinden
in cinemas en braspartijen waarin ’t meesten
deel ongelukkiglijk niets anders oogsten dan
schande en zedenverlies
En denkt gij dat die menschen inwendig
gelukkig zijn dat moet ge niet gelooven en
geheel dat leventje dat ze leiden is maar eene
wanhopige worsteling tegen hun eigen ge
weten wiens knaag zij onverdragelijk vinden
daarom is het dat ze springen om niet te moe
ten verdrinken.
Is het dan te verwonderen dat in zulke om
standigheden de levensduurte maar altijd
stijgt en dat men ten definitieve met niets meer
toekomt
En zijn het niet de eerlijke lieden die het
moeten bezeuren is het niet die categorie die
er meest moet door lijden, zij die hare bin
ders in eene treffelijke conditie wil opbrengen
Velen wijten die levensduurte aan de nijver
heid die een te kleine opbrengst levert men
fabrikeert veel te weinig, zegt men, en daar
door wordt de vraag grooter dan het aanbod.
Bij een eerste opzicht heeft dat een schijn
van waarheid maar als men alles goed nagaat
en grondig onderzoekt, dunkt ons dat het
kwaad alléénlijk ligt in de manier van leven
van ’t volk zelve dat vetter dagen wil hebben
of dat zijne beurze vermeugt.
Het is klaarblijkend bewezen dat er meer
gefabrikeert wordt dan vóór den oorlog maar
’t is ook bewezen dat men oneindig veel meer
verteert en dat bijzonderlijk onder de hooge
standen en de Zeepbarons waar het geld let
terlijk door de vensters gesmeten wordt.
Moest iedereen eens beginnen met meer te
sparen, ’t is te zeggen met maar ’t noodige te
koopen, daar ware seffens genoeg marchan-
dise en als bij tooverslag werd het aanbod
grooter dan de vraag en meteen zonk alles
natuurlijk in prijs.
Daaruit sproot nog een onmetelijk voor
deel 't is dat het overschot naar het buiten
land zou kunnen uitgevoerd worden tot meer
der weerde van onzen dommen triestigen
frank.
Wat schoonen uitslag zouden wij niet be
komen Sparen zou de leuze moeten zijn van
alle verstandige lieden sparen in de overtol
lige en nuttelooze dingen en voort doen zoo
wel in voedsel als in kleedij met alles wat
gezond en deftig is en dat zooveel mogelijk
elk in zijn conditie.
Hoe gelukkig zouden wij allen zijn, want
tegenwoordig is het gerust leven onmogelijk
gemaakt, door dat iedereen en in ’t bijzonder
de burgerij, met angst en vrees den Index
number in ’t oog houdt, die op eene schrik
wekkende manier maar altijd en gedurig stijgt
en den weg opent naar Onzen ondergang, die
veel nader van onze deure staat ofdat vele
goede zielen wel denken.
Wij wakkeren dus iedereen aan te sparen en
nog te sparen laat ons alle onnoozele goesten
van kant zetten, openen wij de oogen voor
aleer het te laat is zoo redden wij ons eigen
zelven, onze familie en ons dierbaar vaderland.
Op mannen van goeden wil, rukt uwe
vrouwen uit de slavernij der domme kostelijke
moden en toont door uw voorbeeld dat gij
niet verwijfd zijt maar mannen uit één stuk.
Pracht baart luiheid, spaarzaamheid ver
wekt rijkdom 1
Is ’t waar of geen waar
(vervolg)
HXIX
e Was alsdan omstreeks g uren in den
te r^en’ Eene indrukwekkende stilte heersch-
r°ndoin mÜ- De zon, reeds tamelijk hoog
D auwe hemelbaan gerezen, beglansde
'and are Sc‘1'tteren^e stralen het afbeeldsel
en bruisten God-mensch, als eene vuur-
eri?an hoop en troost voor de levenden mid-
^ijke^ d°Ot'envehI opgericht. Boven het stof-
Henhj°VerSC^°t ^er afgestorvenen, bemerkte
Mk-ern0Chkunstig gebeitelde zerksteenen,
S Dare Praalgraven, van der menschen
ïelve an^en hoogmoed getuigende, ter plaats
^eroè 'f,aar U a^es °P even krachtigen toon
Men bedenk o 1 mensch dat gij van
Slechts hier of daar mid-
’>'°MengU^'8 °P§eschoten gras en de wilde
°fe«vo 'Vert00n^enz'ch verscheidene onlangs
Miten ^rafterpen, als zoovele bange
a-, 'i" ^en Schoot der met onheil bezwan-
C"*0»reze„.
^M(je 'e(\s Ver in jaren gevorderde man
<je cschaduwe eener treurwilg, vóór
■je ^5 grafterpen neder, wiens houten
N\vas V "nen lr’sschen bloemenkrans ver-
°Or wien bad die afgeleefde grijs-
dag en Maandag laatstleden werd door
PMtentroost voor stampvolle zalen in
<(^‘er.palace» «De Wolf in het Gebergte»
opgevoerd.
geide schrijvers, de heeren Em. Serroen
^lb Lietaert hadden aan PuiNEN-
€”ooSt de groote eer toegekend de aller
eerste opvoering van dit stuk te Yper te
6 -en. De Tooneelgilde, die dit prachtig zang-
el jn enkel vier weken tijds heeft moeten
aanleeren, heeft hier een reuzenwerk verricht.
Ook bekwam de uitvoering telkens een buiten
gewonen bijval.
En niet zonder reden. De muziek is uiterst
bevallig en brengt U onmiddellijk in een
hoogst aangename stemming.
Het muziekaal gedeelte werd onder de lei-
dinrr van den Heer Gust. DESRAMAULT zeer
goed ten uitvoer gebracht zang en begelei
ding waren onberispelijk.
Met groot genoegen vermelden wij het
verdienstelijk werk van Mevrouw M. Voet-
Jimmerman (een zeer beminnelijke Rosa
Schwepel), van Mevrouw B. Werrebrouck-
Verkaeghe (de doorbrave Sophie Schwepel) en
van de Heeren Oscar W errebrouck (den dwe-
penden enkoppigen kommandant Schwepel),
Hilaire Verbeke (den liefderijken maar schuch-
teren Max Duvallon), Paul Flamey (den hee
menden, valschen pruis Fritz Frosz), Maur.
Divynck (den gulhartigen, luimigen Johan
Brack) en Emiel W errebrouck (den goeden,
ouden kapitein Ulysse Dubouton). Flink uit
gebeelde karakters, allemaal. De mindere
rollen en de figuratie waren heel goed, de
balletten en dansen zeer keurig, de kleeding
en de tooncelschikking uitstekend en echt
zwitsersch.
Kortom, puike, zeer puike vertooningen,
waarop Puinentroost en zijn tooneel-
leider, de Heer F. Debondt, terecht fier
mogen zijn.
0 1 DAT STAAT VAST
Een die er was.
DOOR
POORTEKLOKKE.
I,1