SpreeKdraail 5!
Katholieke en Bewarende Bond
van het Arrondissement Yper
Herderlijke Brief
De Hominelpluk
Op Zaterdag 19 Februari 1910
5 centiemen 't blad
45e jaar. Taimerk 3194
II
Te trekken bij den Uitgever, Tk 36, in de Boterstrate, te Yper, en bij 's landsboodschapwezen ofte post, tegen 8 frank 's jaars
Dag k kipper
van Zaterdag 19 tot
Odüon DEMARRÉ
Echt en recht, 't oud Volk indachtig;
Kinderlijk, niet kinderachtig
Ypersch, Vlaamsch en, bovenal,
God getrouwe ik wezen zal
ZATERDAG, 26 FEBRUARI, ten 2 3/4 ure in het Volkshuis
te Yper, vergadering van den Algemeenen Raad.
Aanwijzing der Kandidaten voor de Wetgevende Kiesing
vun den 22 Mei.
25 Februari.
flK m m va $5L m ffm
Evangelie van den 2C" Zondag van
den vasten.
#5 «P «5 *5
b™®
O
I jx>
DIT IS
ra YPE3.
EN OMMELANDS
't NIEUWSBLAD VAN YPER verschijnt 's Vrijdags, en
rs Zaterdags na de markt, tegen 3 fr. 's jaars; 3 fr. en den vrachtloon
buiten Belgenland. Het blad is niet min te trekken dan voor een
geheel jaar en 't wordt op voorhand betaald.
Alles moet vrachtvrij ingezonden worden naar de BOTER
STRATE, Tk 36, te Yper.
De bekendmakingen kosten o fr. 15 de reke binnen 't blad is 't
o fr. 3o van 's Rechters wegen fr. i overdruk 5 fr. 't honderd. Ieder
boek, waarvan ons twee afdruksels zijn gezonden, wordt besproken.
De Heeren van de AGENCE HAVAS, te Brussel, Tk 34, in de
Zilverstrate, en te Parijs, Tk 8, PLACE DE LA BOURSE, ontvangen
bekendmakingen voor 't NIEUWSBLAD VAN YPER, van al die buiten
Oost-& Westvlaanderen wonen.
DAGORDE
z. 19. H. Gabjjn, broeder van den heiligen f
Paus Cajis, prm. H. Mansuetus. H. Boni- 1
l'acius b. in Zwitserland, geboren te Brussel f
126. Gonrard, eremijt f 1333.
Z. 20. - H. Eleutberius, m. geboren ta Door-
nijk, en stierf de marteldood te Blandain in 531.
H. Raymondus van Pennafort.
m. 21. De 79 heilige martelaars. H. Se-
verianos. H. Angela van Mericci. Zalige
Pepijn van Landen, vader van de HH° Beggkia
en Oertrudis.
d. 22. S. Pieters stoel te Antiochien. He
Margarita van Cortona.
10. 23. S. Pieter Damiaan, kerkleeraar en
Gardinaal, f 1072. He Martba mgm. He Ro
mania, mg. He Milburg, mg in Engeland
d. 24. H. Mathias, aoostel. Felix.
11' Acteltrudo.
v. 25. S. Victorijn en anderen. H. Nice-
pborus. H. Cesarius, aartsb. f 369. H. Mo
dest bis.
«ft 3 JOL) 5» 3 'JöD 'J8XJ 'J2L> -22J 'JajJ;
Te dien tijde nam Jezus Petrus. Jacobus en
diens broeder Joannes met zich en bracht hen op
een zeer hoogen berg alléén. En Hij werd voor
hunne oogen van gedaante veranderd, en zyn
aangezicht schitterde als de zon, zijne kleederen
werden wit ais sneeuw. En zie. hun verschenen
Mozes en Etias, die met Hem spraken. Petrus nu
nam het woord enzeide Heer, het is ons goed
hier te zijn indien Gij wilt, laten wij hier drie
tenten opslaan, één voor U. één voor Mozes en
één voor Elias. En terwijl hij nog sprak, zie,
daar overschaduwde hen een lichtende wolk. En
zie, een stem uit de wolk sprak: Deze is mijn
beminde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb;
luistert naar Hem. En bij net booren daarvan
vielen de leerlingen op bun aangezicht en wer
den zeer bevreesd. En Jezus naderde, raakte hen
aan en zeide Staat op, en vreest niet. Toen zij
nu de oogen open sloegen, zagen zij niemand dan
alleen Jezus. En onde het afdalen vaD den berg,
gebood Jezus hun Zeg aan niemand dit gezicht,
voordat de Menschenzoon van de dooden op
staat.
van
Z. E. den Kardinaal-Aartsbisschop
t van Meckelen.
en van
IIII. Hoogw. de Bisschoppen van België.
Vervolg)
II.
(Doch', indien wij u die luisterrijke daden
herinneren, is het geenszins om aan eeno ijdele
bekoring toe te geven en wat bloemen op eene
grafstede te strooien. Do christene gedachte^
die ons aandrijft, is gestrenger en, volgens
het woord der H. Schrift, draagt de mensch
naar de eeuwigheid alleenlijk de verdiensten
of de schulden mede van zijne werken, opera j
ertim illorum sequuntur illos (2). f
I
.Wij werden dan door eene algemeen er en i
verhevener gedachte gedreven. Wij hebben ge-
meend, dat het reuzenwerk van dien grooten
vaderlander, welken gij gekend en bewonderd j
hebt, ons eene geschikte gelegenheid verleende
om in u eene deugd te verlevendigen, maar i
Pil te dikwijls en te algemeen miskend, name-
lijk de vaderlandsliefde.
iWel meer, de bisschoppen ook hebben aan
deh afgestorven Koning hun aandeel van
dankbaarheid te betalen zij denken aan die
verplichting niet beter te kunnen voldoen,
in overeenstemming met de verhevenheid zij
ner inzichten, dan uwe zielen zoekende te
doordringen met de gevoelens die geheel zijn
leven overheerschten, en waaraan eene kie-
sche bescheidenheid vroeger niet toeliet open
bare en welverdiende hulde te betoonen.
Ja, zeer lieve Broeders, die vaderlandsliefde
is eene deugd. Uit haren aard bevat zij plich
ten jegens hen die met het gezag bekleed zijn
en plichten jegens het gemeenebest.
Het vaderland is samengesteld uit afzonder
lijke personen, uit huisgezinnen, uit vereenigin-
gen, hetzij plaatselijke of ambtelijke, hetzij
natuurlijke of vrije, weike een en zelfde alge
meen belang aanzet om zich bijeen te voegen.
Waren die b'estanddeelen slechts aan hen zel-
.ven overgelaten, dan zouden zij maar eene on
geregelde gemeenschap uitmaken, ten hoog
ste door onbepaalde en onmachtige gemeen
schappelijke betrachtingen bezield. Om dan
eene vaderlandsche eenheid te bewerkstelli
gen, is het van noode dat die afzonderlijke
betrachtingen tot eene en zelfde strekking ge
bracht worden, is het van noode dat eene ster
ke macht ze in het werk zette, ze vruchtbaar
make en hunne onderlinge toenadering of
samenwerking bestendige. Die macht zij we-
ze in handen van eenen aileenheerschenden
vorst, of van eenen grondwettelijken koning
bijgestaan door eene Kamer, of van eenen voor
zitter der republiek, het is al eens die macht
is het maatschappelijk gezag.
En zooals, in het huisgezin, het kind jegens
zijnen vader of zijne moeder verplichtingen
aanneemt, omdat het aan dien vader en die
moeder zijn lichamelijk leven en zijne zede
lijke opvoeding verschuldigd is zoo ook heb
ben de burgers jegens het wereldlijk gezag
plichten te vervullen, omdat zij aan zijne
vereenigende en beschermende werking, uit
gaande van de wetgevende, gerechtelijke en
uitvoerende machten, de vrijheden en de werk
middelen verschuldigd zijn, met hunne hoe
danigheid van burger verbonden.
i« Wij allen hebben drij schuldeischers, zegt
zoo wonderschoon da H. Thomas van Aqui-
nen God, onze ouders en het vaderland
God, onzen Schepper en onze Voorzienigheid
onze ouders, oorsprong van ons leven en onze
eerste opvoeders het vaderland, beginsel en
leidende kracht van ons maatschappelijk leven.
;Ook zijn wij eene vereering, uit achting,
uit eerbied en uit liefde bestaande, verschul
digd vooreerst aan God, en daarna aan onze
ouders en aan het vaderland (3).
-Het vaderland, in zijne bepaalde beteeke-
nis genomen, is de onafhankelijke grond waar
op ons burgerlijk en staatkundig leven ont
wikkelt, 't is te zeggen waarop personen en huis
gezinnen door dezelfde behoeften aangedre
ven en op zoek naar dezelfde huishoudelijke,
verstandelijke, zedelijke en godsdienstige hulp
middelen, samenstreven en wederzijds instem
men om zich onderling te helpen en gemeen-
izamerhand te verdedigen, tegen den overwel
diger. De Macht staat aan het hoofd der vader
landsche eenheid, waakt over haar behoud en
geleidt hare werking, verzekert hare bestendig
heid, hare ontwikkeling, en vestigt de natio
nale overleveringen. Zij is dan, zoolang zij
hare zending getrouw blijft, hetgene de H.
Thomas van Aquinen noemt eene bron van
leven en een beginsel van leiding, essendi
et gubernationis principiumen uit dien
licofde oefent zij ten opzichte der burgers een
waarachtig vaderschap, dat den naam vader
land rechtveerdigt, en wederkeerig ook eene
kinderlijke vereering oplegt.
Die plicht vari kinderlijke vereering of Van
vaderlandsliefde is eene natuurlijke plicht.
Tiet Evangelie en de Kerk hebben zulks be
vestigd en bekrachtigd.
Tijd ontbreekt ons om hier die christene
gedachte uit te breiden het weze ons genoeg
het woord van den Meester te herinneren
Geeft aan den keizer wat den keizer toe
komt, en aan God wat God toekomt(4)als
mede de les van den heiligen Apostel Paulus
in zijnen Brief tot de Romeinen De overhe
den zijn door God aangesteld. Weigeren hun
te gehoorzamen, wel te verstaan binnen
de grenzen van zedeileer en recht is wei
geren zich voor de regeling der Voorzienig
heid te buigen (5)en daarenboven nog
die krachtige verklaring van Z. H. Pius X
tegenover de onbeschaamde lasteraars, die aan
de Fransche bisschoppen verweten hadden, dat
zij, om reden hunner getrouwheid aan de
Kerk, de vijanden van hun vaderland waren
Ware de katholieke godsdienst vijand van
het vaderland, zoo luidt het antwoord van
den Paus, dan zoude hij geene goddelijke re
ligie meer wezen(6).
jWat staat er u te doen, zeer lieve Broeders,
om de plicht jegens het vaderland te vol
brengen? Wat zullen wij doen, wij katholie
ken, die er moeten aan houden overal de
eersten te zijn, wanneer het geldt eene ver
plichting te volbrengen, eenen eerepost of
eenen strijdpost te vervullen?
Iedereen van u in zijn eigen levensstaat
hetzij dat ge u met geesteswerk bezighoudt
of met handwerk, zat zijne maatschappelij
ke plaats gewetenisvol bekleeden, en er ge
trouw de opgelegde taak volbrengen. De groot
heid van het vaderland op allerlei gebied,
namelijk van rijkdom, van letteren, kunsten,
wetenschappen, wijsbegeerte en godsdienst,
moet uw eergevoel aanprikkelen en verster
ken. Allen moet gij krachtdadig medewerken
tot dit verheven doel, of ten minste aan de
genen die er zich' aan toewijden den zedelijken
steun uwer warme deelneming verleenen. Het
vaderland wint in grootheid in evenrediging
van den vooruitgang zijner leden, doch elk
lid trekt op zijnet beurt ook voordeel uit de
'maatschappelijke gemeenschap. Eendracht
maakt macht.
De macht welke zij voornamelijk moeten ont
wikkelen, zeer lieve Broeders, is de zedelijke
macht en de eendracht welke wij eerst voor
al u aanbevelen, is de eendracht van aller
wil in de rechtveerdigheid en in de liefde.
Om geene buitenmatige uitbreiding aan on
zen brief te geven, kunnen Wij van die belang
rijke onderwerpen maar terloops gewag maken.
Edoch, gij zult ons begrijpen.
Bezorgt aan uwe zonen en aan uwe dochters
eene degelijke opvoeding. Leert hun de wet
van den arbeid, algemeene en dringende wet.
Gewent ze aan de harde genietingen der vrij
willige onthouding, der zelfopoffering.
Deinst, uit kleinmoedigheid of uit gebrek
aan betrouwen op de Voorzienigheid, niet ach
teruit voor de zedelijke en christene verbinte
nissen der huwelijksplicht.
De vertegenwoordigers van het burgerlijk
gezag hebben plichten ten opzichte van het
Vaderland, doch ook de burguers hebben de
hunne.
Menschen die zich buiten het werkelijk leven
olaatsen, hebben zich somtijds afgevraagd of,
m eenen Slaat, het hoofd ten dienste zijner
onderdanen ofwel de onderdanen ten dienste
van hun hoofd staan de waarheid is dat
allen, deze en genen, ten dienste staan yan
het algemeene welzijn.
Zij die het bestuur van een land in handen
hebben, moeten, volgens de getuigenis van
Leo XIII (7), de handelwijs navolgen waar-
van de Voorzienigheid Gods in het bestuur
van 't menschdom het voorbeeld geeft. Zoo-
c als Zij, moeten ze ook rechtveerdig zijn,
maar veeleer handelen als vader dan als
meester zij moeten het algemeen welzijn be-
hertigen, en het welzijn der natie nooit op-
offeren ten bate van eenig persoonlijk voor-
deel of van eenig partijbelang».
En wat u betreft, die de onderdanen van
het burgerlijk gezag zijt, gehoorzaamt er aan,
zooals de heilige Apostel Paulus u vermaant,
niet op slaafsche wijze en louter uit vreeze
van gestraft te zijn, indien gij er ongehoorzaam
aan waart, maar rond en eerlijk en uit gewe
tensplicht (8).
Acht den koning hoog, eerbiedigt de verte
genwoordigers der Macht, en bidt God voor
hen. Luistert naar de volgende vermaning
van den H. Paulus tot zijn beminden leerling
Timotheus Ik verzoek u dan allereerst, dat
er smeekingen, gebeden, voorbiddingen en
dankzeggingen gedaan worden voor alle men-
schen, voor de koningen en voor al de over-
heden, opdat wij een gerust en stil leven
mogen leiden in alle godsvrucht en eenbaar-
heid want dit is goed en aangenaam in het
oog van God, onzen Zaligmaker(9).
Aanveerdt bijgevolg, zee lieve Broeders, uwe
verplichtingen jegens den Staat zonder tegen
zin, en spant met hen niet mede die voor
gewoonte hebben stelselmatig alles te beknib
belen wat hij doet of alles wat hij niet en doet.
Zij zondigen tegen de vaderlandsliefde. Volgt
ze niet na weest ootmoedig genoeg om te
denken, dat gij niet uitsluitelijk de wijsheid in
eigendom bezit ja zelfs weest liefdadig genoeg
om te veronderstellen dat zij die de verant
woordelijkheid der macht dragen, welke menig
maal zeer zwaar is, ook een geweten Van eer
lijk man in het hert dragen.
En daar wij tot kinderen der Kerk spreken,
dat zij dus een oogenblik gelieven naar de
raadgevingen van eendracht te luisteren welke
onze welbeminde Paus, den 15 Maart laatst
leden, geweerdigde ons toe te sturen Moget
gij, zoo sprak hij, getrouw aan uwe vaderland
sche kenspreuk, immer eendrachtig blijven in
den zegerijken strijd tegen de vijanden van
den godsdienst en van de maatschappelijke or
de, onder de leiding van uwe Bisschoppen...
onder de hoede van eenen Vorst, die te recht
geroemd wordt om zijne wijsheid en zijne on
vermoeibare werkzaamheid. Die eendracht
vraag ik u dringend af als het kostbaarste
pand uwer verkleefdheid aan de Kerk en aan
uw Vaderland. En indien gij, om die eendracht
te bewaren, in menige omstandigheid uwe ei
gene voorkeur ten voordeelq van 't algemeen
welzijn moet slachtofferen, aarzelt geenszins
zulks te doen met de overtuiging, dat God
uwe onbaatzuchtigheid en uwen geest van zelf
verloochening overvloedig zal weten te zege
nen 1
Die raadgevingen komen steeds te pas. Doch
heeft men ze in deze laatste tijden, bij menige
omstandigheid van het Staatsleven, piet al
te opentlijk miskend? Wij hebben ons opzette
lijk onthouden, zoolang de bespreking over
do legervvet geduurt heeft, in 't openbaar al
ware 't maar een gevoelen uit te drukken,
ofschoon nochtans ieder burger daartoe recht
heeft. Maar op dit oogenblik, nu eene nieuwe
wet werd ingevoerd, wenden wij ons vol be
trouwen tot de geloovigen, onze schapen, en
wij vragen, hun de volgende christene en apos
tolische woorden te mogen toesturen Wij heb
ben een legerhet land oordeelt dat het
noodig is. Doch het boezemt u vrees in, om
dat gij u met do zedelijkheid en het geloof
uwer zonen bekommert. O! wij begrijpen uwe
ongerustheid, en wij nemen er deel in. De
overgang uit het ouderlijk huis tot dezen of
genen stand die eene treffelijke loopbaan opent,
'tot de handelshuizen, tot de fabrieken, tot de
hoogeseholen, tot de kazernen, is voor den
jongeling wiens karakter niet genoegzaam ge
hard is, eene vervaarlijke beproeving. Overal
waar veel menschen samenwonen, is voor per
sonen die geen sterk karakter bezitten, de
omgang met anderen een voertuig van besmet
ting. Beveiligt dus uwe zonen en versterkt
ze vooraleer zij naar de kazernen vertrekken
volgt ze er wanneer zij bij het leger ingelijfd
zijn, bezorgt hun hulpmiddelen ter bescher
ming, en verzekert u zeiven, door persoonlijk
onderzoek, dat zij aan hunne zedelijke en
godsdienstige plichten getrouw blijven.
Laten wij 's lands Bestuur dankbaar zijn,
omdat het de ouders der militianen door gezag
hebbende verklaringen gerust heeft gesteld
Het leger, zoo heeft het ons welwillend
verklaard, is, en in 't vervolg zal bet nog
meer wezen wat het dient te zijn de school
der Natie. Zonder vreeze mogen de huisge
zinnen ons hunne zonen toevertrouwen, wij
zullen hun kloeke mannen wederzenden, die
onder zedelijk opzicht voortreffelijk zullen on
derricht zijn... Wij, officieren, wij hebben er
belang in, de eerlijkste gevoelens in het hert
der mannen te voeden want de zedelijke
ontaarding bij de soldaten leidt onvermijdelijk
tot het verderf van het leger(10).
Men heeft, in deze laatste tijden, menig
maal herhaald, dat de meest voorkomende
misbruiken in het kazerne aan de nalatigheid
en aan de spottende onverdraagzaamheid van
sommgie lagere officieren moeten toegeweten
worden. Dat kwaad is zonder redmiddel niet.
Aan u en aan ons de plicht, de krijgsoverheid
in hare pogingen tot verbetering bij te staan.
Schenkt dus aan het land jongelingen met
vast karakter, opgevoed aan de gezonde haard
steden van onze wakkere burgerij en van onzen
adel, en dat zij; ook, door het voorbeeld van
hun goed gedrag en door den invloed vair
hunne wilskracht, tot een zedelijk bolwerk
strekken ter bevrijding der zwakkeren.
Eindelijk nog, zeer lieve Broeders, wilt gjj
tot het einde toe het voorbeeld van vaderlands
liefde volgen, dat de overleden Koning ons na
gelaten heeft, ondersteunt dan, door uwe edel
moedigheid en uwen iever, het verheven werk
der katholieke beschaving in Congoland.
Zooals wij het u, tijdens de overneming dezer
Afrikaansche landstreken door België, gezeid
hebben, is de kolonisatie niet zoozeer eene ge
legenheid om winsten in te zamelen, als eene
bron van allerlei plichten. Evenals in eene
familie, door ziekten of door tegenslagen be
proefd, de kloekste of de bevoordeeligste leden
er moeten aan houden de beproefdste medele
den te helpen, zoo bestaat er ook onder de vol
keren eene wet van onderlinge broederlijkheid.
Dien ten gevolge moeten zij, die op de baan der.
beschaving met meer snelheid vooruitgingen,
zich omwenden naar de volkeren die nog in
de schaduw der dood zijn gezeten, ten einde
ze met behulpzame hand op te heffen en ze
te helpen op hunne beurt den weg van den
christen vooruitgang te volgen.
In de besluiten der Voorzienigheid komt
de kolonisatie dus voor, als eene gezamentlij-
ke betuiging van liefde welke eene meer be
schaafde natie aan verachterde volkstammen
op tijd en stond verschuldigd is, en die als
eene verplichting uitmaakt welke uit hare
meerdere ontwikkeling en beschaving voort
vloeit.
Uwe bisschoppen, zoo voegden wij er bij,
zijn ervan bewust, dat zij eene plicht van hun
herderlijk ambt vervullen, wanneer zij u die
wet van onderlinge behulpzaamheid onder de
volkeren herinneren.
Zeer lieve Broeders, de Voorzienigheid heeft
ons in den doorluchtigen persoon van Z. M.
Koning Albert eenen vorst geschonken, verlicht,
kloekmoedig en verkleefd aan het Belgisch
Vaderland en aan onze kolonie.
Op het oogenblik dat hij bezit nam van
zijnen troon, was het eerste woord, dat hij uit
sprak, een woord om. het vaderlandsch streven
van zijn roemweerdigen voorzaat te herden
ken België schooner en grooter te maken
En daarna zijn eigen hert vol betrouw ~i
de toekomst openendei, zeide hij nog et
komt ons toe een schitterend tijdperk te ver-
lengen, ons doordringende van de gedachten
en de grondbeginselen die in de overlevering
der Belgen liggen do onwrikbare geheeht-
heid aan al onze grondwetteliji rij heden,
de liefde voor onze onafhanl ;>:heid, de
wijsheid en de gematigdheid in het beheer
der openbare zaken. Zoo zal het Belgische
volk ongeschonden bewaren het heilig erf-
goed, ontstaan door den arbeid van zoovele
c geslachten zoo zal het .zijnen weg vervolgen
tot de vreedzame veroveringen van den ar-
Mengelwerk van 't NIEUWSBLAD VAN YPER N° G
DOOR
'k Heb smakelijk gebekt, zei Romme, terwijl
ze zuiglipte om 'de vezels van tusschen heur tanden te
piepen, en binstdien poefte ze onbeschaamd een hol
klinkende puf uit.
Nè, mijn kelder valt in, zei ze lachend.
Ilè. Romme, uwe pompe loopt af, snabbelde
Witten, die een versnoekte kwae jongen was.
Zwijg, muffel, ge zijt nog te groene gij, en
ze verdreigde met heur hand.
't Mansvolk had reeds de pijpe gestopt, en 't [wolk-
te rond de keuken van den tabakrook.
Doet ge een deuntje, 'Gaston?
Waarom niet.
Gaston ging zijn trekzak uit de schure halen
en kwam hem op het hofplein onder den grooten
notelaar bij den hoop zetten. Zijn rappe vingers liepen
koddig over de toetsen, en hij bewoog langzaam den
windbalg, die onder het rekken en toegaan de fijn
klinkende muziek in gang stelde.
Van zoohaast het spel van den boekorgel over
het hof klonk, kwam het vro.uwrvolk afgestoven, .en
't gezelschap; horkte met een gestreelde wereldsclie
ingetogenheid toe. Hier èn daar wipte een hangende
voet op de gekende örgelinge, of trippelde een kloef
op den zwaai van de danserige muziek. Witten had
van Tielens rugge eene soorte van onvoorbereide troni-
baal gemaakt, en Sloeg met ingehouden vuist de ster
ke maten geluidloos mee, terbinst hij de fortés met
een versmoord «djoen tè!» van zijn samengeperste
tanden begeleidde.
't Moest zijn 'dat de crescendos voor Tielens
rug te lastig begonnen te vallen, ofdat de jongen jn
zijne muziekale begeestering geen rekening meer hield
van het merkelijk Verschil van taaiheid dat tusschen
eene menschenhuid en een ezelvel bestaat, want kort
op een onzachten «boum!» 'die Tiele een beetje te
naar kwam, gaf ze de jongen een mot, dat hij hals over
kop tusschen Wartens beenen tuimelde. Van hier stook
hij met een krachtigen duw van diezelfde beenen een
halve meter verder en, onder 't geweld van stuiken
en knodsen, bolde bijna heel de ronde af, ondanks
zijn baloordig schreeuwen en wanhopig tegen weren.
Dit onverwachte tusschenspel gaf stof tot een
luidruchtige lachpartij op de kosten van den armen
duts, die hem half geraadbraakt opravelde en hinke
pinkend naar de Schure kreupelde.
't Sloeg één ze namen hun gerief en gingen
naar het hommelhof. De hitte was onverdragelijk en
bleef tusschen 't land en de vruchten hangen, geen
windje dat verkoelde. Die lucht had lijk een wcimelende
schitteringe, die de bogen verpijnde en 't gezicht be
lemmerde. Ook de grond gaf warmte uit, want ze beet
in de vereelte terden van hunne voeten, alsof ze pp.
het gewelf van eenen oven hadden gestaan.
Vóór ze op het land kwamen, had de knape
een nieuwe voorraad ranken neergehaald, en terstond
wierden ze aangegrepen en klaargeplukt,
't Werk schoof in eene stille haast voort. Van
tijd tot tijd ging er een tot bij de kanne, vaagde eerst
zijn zweet weg en deed dan een langen trek aan de
tote. Ze ij delden de eene mande na de andere en ver
kropen met hunne Stoelen tusschen het verschei groen.
Ten vieren kregen ze nieuw bezoek van Marie en Eon-
tje, die het eten brachten. Fielten kwam ook achter
den hommel. Hij ,en was in T geheele zoo sober niet
meer als ten nuchtend, en hij begon alhier en aldaar
een kluchte uit 'te Slaan, terwijl de plukkers hunnen
eet namen.
't Lastigste peil [was over van nu voort zou
het plukken meer op het gemak gaan. Fielten .voer
weg, en ze trokken weer op hunne stoelen.
Zarren zat met Céline. De jongen Kad haar van
heel den dag nog geen gebenedijd woord gesproken,
hij was leelijk Op zijn tonge gevallen, maar niemand
die er op lette öf ommezei, te meer, daar Zarren geen
tateraar was. Ze 'plukten neerstig voort, hij en zijn
gezellin, die even karig op heur woorden bleef, i
1 Van den morgen was: hij de eerste op het hom
melhof gekomen, had de ranken afgesteken en zelf
min of meer de plaatse van de plukkers geschikt. Hij
had wel gewenscht Inet Célina te zitten, maar hoiej
het iaan boord geleid, Zonder, dat de andere het wisten
of te raden kregen. Hij was zoo een blutschaard öm[
zulke zaken onbevreesd in 't klare te trekken, en van
als hij een woord sprak, een teeken miek of een ooge
scheef sloeg, peisde hij al dat er 't werkvolk iets ging
uitrapen.
:t Was nu voor den tweeden keer dat Celina
met 'den ploeg naar hier overkwam. Verleden jaar
had ze geheel den pluk meegedaan. Zij, de eenige
die leefde als een wonder, te midden dier schuwe bende.
Zij alleen, die hun leven van ruwe weelde en gemeene
deugd niet deelde. Enkel was zij daar, om nevens
hare gezellinnen mee te werken en heur steke te staan,
voor niets meer. Eene andere wereld scheen haar aan
te trekken, heurc gedachten bezig te houden, eene we
reld buiten heur volk, eene nare beslommeringe die
haar bestendig buiten de gewone bezigheid heel pn
gansch overmeesterde.
Binst den schoftijd zat ze maar raar in 't volle
gezelschap, meest zag ze 'toe van vcraan, en als wan
neer ze 't niet meer herden kon, loech ze lijdelijk mee.
Wordt voortgezet.: