aan het Nieuwsblad van Yper
OUDERDOM DER KOE
van Zaterdag 29 April 1911
Bemesting in Mei.
Voeding der dieren
De granen staan te groeien. De
tijd voor het toepassen van stal
mest, van phosphaten en van
potaschmesten is al lang voorbij,
en ik veronderstel dat de land
bouwer, die zich nooit met mid
delmatige opbrengsten mag tevre
den stellen, daarvoor rijkelijk heeft
gezorgd.Gij hebt wel goed gelezen:
Ik schreef stalmest én phosphaten
én potasch met stalmest alleen
kan men tot de hoogste opbreng
sten niet geraken. Bij dit alles moet
nu ook nog stikstof'mest komen, en
voor deze, als hij er noodig is, is
het nog niet te laat. Integendeel,
ik verkies in de meeste gevallen
de toepassing der stikstof op de
granen in de Lente.
Hoe vreemd het ook moge schij
nen meer dan eens heb ik waar
genomen, en er met zorg nota van
gehouden,dat juist die graanvelden
het meest van gebrek aan stikstof
leden, die in den Herfst eene
gewone bemesting met stalmest, of
meer, nog die alsdan ammoniak-
sulfaat als stikstofmest ontvingen.
Ik meen daarover de volgende
uitlegging te kunnen geven Het
feit wordt meestal waargenomen
na zachte Winters en bij granen
die met een weelderigen groei de
Lente ingaan. Dit jaar zal het
besproken geval op menigen akker
kunnen vastgesteld worden.
In den Herfst heeft dat graan
zich sterk ontwikkeld en reeds
eene groote hoeveelheid stikstof
verbruikt. In den Winter zijn er
maar weinige dagen van sterke
vorst geweestdaarenboven was
de grond beschut door het dicht
uitgestoelde graan, zoodat gedu
rende de geheele wintermaanden
bijna, de salpeterwording of nitri-
ficatie van het ammoniaksulfaat
zich heeft voortgezet. De gevolgen
daarvan zijn i° Verlies van geni-
trifieerde stikstof gedurende den
Winter 2° krachtige ontwikkeling
van het graan in het eerste tijdperk
van den groei der Lente, dank aan
reeds opgenomen stikstof; 3° ontoe
reikende stikstof voor verdere
ontwikkeling en graanvorming
Hieruit zal men gemakkelijk
afleiden hoe doelmatig men han
delt, door in den Herfst, op stik-
stofarme gronden, maar juist
zooveel nitraat te geven als het
graan vóór den Winter noodig
heeft en kan gebruiken, om dan in
de Lente, als de groei herneemt,
zooveel nitraat toe te dienen als
men gepast oordeelt.
Moest ik een akker bezitten, die
niet buitengewoon vruchtbaar is,
of die niet eene zeer zware bemes
ting met stalmest heeft ontvangen,
hoe sterk het graan ook zou uitzien
en ondanks eene herfstbemesting
met ammoniaksulfaat, zou ik toch
niet aarzelen de verdere ontwik
keling en graanvorming te verze
keren, door toepassing van soda-
nitraat.
De zomergranen, garst en haver,
indien men geen nitraat vóór
de zaaiing heeft aangewend,
kunnen veel vrucht trekken uit
eene oppervlakkige uitstrooiing
van 200 tot 3oo kg. sodanitraat
per hectare.
Knol- en wortelgewassen heb
ben wellicht vóór de planting, te
zamen met de minerale bestand-
deelen.ook sodanitraat ontvangen,
want merk wel op, dat ook het
nitraat in de Lente mag ingewerkt
worden; er bestaat dan niet de
minste reden tot vrees voor
doorzijpeling. Heeft men ech
ter geen nitraat aangewend, dan
moet men het nu oppervlakkig
uitstrooien, best vóór het ophak
ken of aanaarden, want aardappe
len en beeten, zoowel suikerbeeten
als voederbeeten, geven rijke meer
opbrengsten door aanwending van
3oo, 400 of 5oo kg. sodanitraat per
hectare.
Paardeboonen, in Maart of April
gezaaid, mogen ook eene kleine
hoeveelheid nitraat ontvangen.
Als zijn het ook vlinderbloemige
gewassen ,toch heeft de ondervin
ding geleerd dat de eerste ontwik
keling meestal te traagzaam vor
dert indien men geen snelwerkende
stikstofmest toedient, waarvan later
de opbrengst dengunstigen invloed
ondergaat.
Wat de bemesting van vlas aan
gaat, daarover leest meninHemes-
ting van H.-W. Roes Nitraat
geve men i5o tot 200 kilo. Nitraat
verdient boven zwavelzuren am
moniak de voorkeur, omdat het
den groei der vlasplanten sterk
bevordert en een langeren en vet-
teren vezel geeft.
Men geeft i5o kilo als het
vlas op klaverstoppel, of ook wel
op gescheurd weiland komt, zoo
als in Zeeuwsch-Vlaanderen alge
meen gebruikelijk is.
Kan niet onder die voorwaar
den gezaaid worden, doch kan men
een matigen stalmest toedienen,
dan geve men 200 kg. nitraat.
Zonder stalmest geeft men tot
3oo kilo nitraat.
Nitraat geve men steeds voor
de helft bij het zaaien, terwijl de
andere helft uitgestrooid wordt als
de vlasplanten beginnen op te
schieten (uit de olie komen).
Zwavelzure ammoniak lijkt
slecht op vlas te werken.
Ara.
De landbouwers kunnen niet te
voorzichtig genoeg zijn en zullen
nooit te veel maatregelen nemen om
hun vee tegen muis-en klauwzeer te
beschermen. In Denemarken heeft de
Regeering de strengste voorschriften
doen in acht nemen, om de uitbreiding
der kwaal te beperken. In Holland
en in Denemarken dreigt het een
ramp te worden.
Volgens de Bourse aux Guirs van
Brussel, beloopt het getal aange
taste stallen, inDuitschland, niet min
der dan 9,435 De uitbreiding zet zich
voort van het Oosten naar het Westen,
zoodat wij alle redeyi hebben om voor
een nakend gevaar te vreezen.
Ook in Holland neemt de muil- en
pootziekte toe. Daarom heeft de
Minister Heïleputt$ besloten onze
grenzen te sluiten.
Volgens het Gezondheidsbericht is
de ziekte in drie gemeenten van Bra
bant et in eene gemeente van Oost-
Vlaanderen, tusschen 4 en 15 Fe
bruari, verschenen. Er waren 51
zieke runders en 20 varkens. Van 16
tot 28 Februari, werden in de pro
vincie Antwerpen 19 gevallen bij
runders, 72 bij schapen, 6 bij varkens
waargenomen. In de provincie Luik,
eindelijk, waren 32 runders en 8 zwij
nen aangetast.
dcb—a—a bcd
Ouderdom 18 a 21 maanden.
d—c—b—a—a -b—c—d
Ouderdom 2 i/4 a 2 1/2 jaar.
d—c—fe—a—a—h-c—d
Ouderdom 2 3/4 a 3 jaar.
De koe beeft maar eene reeks snij
tanden, namelijk 8 in de onderkaak.
De kiezen of maaltanden komen in
onder-en bovenkaak voor ten getale
van 6 aan elke zijde, zoodat de tand-
formuul de volgende is
6 06
6-8-6
hetgeen meh leest als volgt in de
bovenkaak weerszijden 6 kiezen en
daartusschen geene snijtandenin de
onderkaak weerszijden 6 kiezen en
daartusschen 8 snijtanden.
Om de verscheidene snijtanden te
kunnen aanduiden noemt men ze als
volgt
dc—b—aab—cd
a-a de twee binnentanden
b-b de twee binnenste midden-
tanden
c-c de twee buitenste midden-
tanden
d-d de twee hoektanden.
De kiezen worden aangeduid bij
middel der plaats welke elke, van voor
naar achter geteld, inneemt De drie
eerste van elke reeks heeten premo
lar en deze zijn reeds aanwezig bij de
geboorte, of verschijnen kort daarna
het zijn melkkiezen en wisselen. De
drie volgende zijn de molaren, die
slechts op lateren leeftijd verschijnen
en niet wisselen.
Daar het verschijnen en wisselen
tamelijk regelmatig geschiedt, kan men
door het onderzoek van het gebit den
ouderdom van het dier in de eerste
levensjaren nogal juist kennen.
Het verschil tussch m melktanden en
blijvende tanden is zeer gemakkelijk te
onderscheiden de eerste zijn wit, klein
en rond de blijvende zijn breed, groot
en plat.
Een kalf van 14 dagen bezit reeds al
de snijtanden, evenals de premolaren,
zoodat de formuul (melktanden) op dien
ouderdom de volgende is
3-Q—3
3—83
Deze 20 tanden mosten alle wisselen,
en dit gebeurt als volgt bij de snijtan
den
Tusschen 18 en 21 maanden wisse
ling der twee binnentanden
Tusschen 2 1/4 jaar en 2 1/2 jaar de
twee binnenste middentanden
Tusschen 2 3/4 jaar en 3 jaar de twee
buitenste middentanden
Tusschen 3 3/4jaar en 4 jaar de twee
hoektanden.
Als wij de melktanden door kleine,
de blijvende tanden door vette letters
voorstellen, kunnen wij den ouderdom
als volgt voorstellen
Snijtanden
dcbaabcd
Ouderdom i4 dagen.
d—ss—hi -®—a ia—c—d
Ouderdom 3 3/4 a 4 jaar.
Te zelfder tijd, met de binnenste en
middelste snijtanden wisselen ook de
premolaren of 3 voorste kiezen, en tus-
schm de 6 en 8 maanden verschijnen,
in de vier reeksen de eerste molaar, of
le 4" blijvende kies; tusschen 2 en
2 1/2 jaar de tweede molaar, of 5® blij
vende kies; tusschen 4 en 5 jaar, de
derde molaar of 6 bbjvende kies.
Na den ouderdom van 5 jaar, kan
het gebit maar weinig juiste inlirh-
tineen over den Ouderdom meer ver
schaffen.
Laten wij ook in acht nemen dat in
sommige geva'len afwijkingen kunnen
voorkomen door slechte voeding of
ziekten kanh< t wisselen en verschijnen
der tanden eea weinig vertraagd wor
den, zoodat het dier twee, drie of vier
maanden jonger schijnt dan het inder-
daadis. Wanne er eene koe den ouderdom
van 20 jaar bereikt, worden de snij
tanden stomper, verliezen hunne witte
kleur en 'beginnen uit te vanen, t is
echter te wensc hen, in 't belang van
den landbouw, dat vóór dien ouderdom
het dier al lang verdwenen zij.
Bij de fijn gehoornde koeien kan
men ook met groot voordeel de horens
onderzoeken. Tijdens de d'acht ver
traagt telkens de groei der horens, de
samenstellende cellen ontwikkelen
zich minder en vormen alzoo eene
vernauwing of eenen ring om eiken
horen.
Als men dan in acht neemt, dat de
koe bijv. op tweejarigen ouderdom
voor de eerste maal kalft, kan men
nagenoeg hare jaren tellen.
Wanneer twee ringen verder van
elkander verwijderd zijn duidt dit aan,
dat er meer dan een gewoon tijdsver
loop tusschen die twee kalvingen ver
streken is evenzoo kan een te dicht
staande, slecht of weinig geteekende
ring het verwerpen of voorbarig kalven
te kennen geven. Zulke horens geven de
duidelijkste inlichtingen, ze zijn tevens
een der kenteekens der goede melkkoe.
P. Pipers.
Waar de bestellingen van kunstmest
niet door den Boerenbond geschieden,
moeten de landbouwers samen overeen
komen en gezamenlijke aankoopen doen.
Hij die zich met den aankoop gelast,
indien hij niet geheel en al op de hoogte
is, moet zich wenden tot den Staatsland-
bouwkundige. Deze zal kosteloos met
raad bijstaan.
Weet het welbedrog is niet uit de
wereld.
De huidige toestanden verplichten
den landbouwer tot een voortduren-
den en verstandelijken arbeid. Hij
moet zonder ophouden strijd leveren,
en daarbij nooit vergeten dat de
levende organismen, planten en
dieren, altijd tegen zijne plannen
inwerken.
Al de betrachtingen van den land
bouwer zijn bijna eene aaneenschake
ling van krachtinspanningen tegen de
natuur, die immer hare rechten terug
wil nemen. In dezen strijd moet de
landbouwer, ten koste van de geringst
mogelijke opofferingen, debovenhand
trachten te behouden bij moet over
winnen zonder groote onkosten, ten
einde winsten te maken.
De veeteelt heeft tegenwoordig een
overwegend belang in den landbouw,
en daarbij rijst onmiddellijk het
vraagstuk der veevoeding op. Om met
voordeel vee te houden, is het niet
alleen noodzakelijk geene voeder-
stoffen te verspillen, men moet ook
zorgen dat het verbruikte voedsel zijn
grootste voordeel oplevert ziedaar
wat men verstaat door doelmatige of
beredeneerde voeding, welke, jammer
genoeg, zoovele landbouwers niet
kennen.
Ofwel verspilt men voeder, door
hetzelve ondoelmatig, zonder overleg,
zonder rekening te houden met de
voedende waarde aan de dieren te
geven; ofwel geeft men te weinig
voedsel, en beide handelwijzen kun
nen niet dan schade berokkenen.
De landbouwer mag niet uit bet
oog verliezen, dat hij er zich moet op
toeleggen goedkoope grondstoffen
voor de voeding te winnen, welke
grondstoffen dan in vleesch, melk,
vet en arbeid veranderd worden, die
grooter waarde hebben dan het
voeder.
Een eerste moeilijkheid is voor den
landbouwer hierin gelegen, want het
is niet gemakkelijk aan Hon 1q
prijs de grondstof en degefabrikeerde
stof te verkrijgen. Daar hierin noch
tans degrondslag der winsten gelegen
is, moet de landbouwer zich daarop
toeleggen. Hij mag zich niet tevreden
stellen met stoffelijken arbeid, maar
voortdurend moet bij redeneerend te
werk gaan.
De voeding der dieren is eene
wetenschap geworden. Vele geleerden
hebben hun geheel leven aan deze
studie doorgebracht; zij hebben veel
hulp verstrekt aan de landbouwers,
die vóór groote moeilijkheden ston
den, van zoodra nieuwe voedermid
delen op onze markten verschenen.
Eertijds werden de dieren uitsluite-
lijk gevoed en gemest met de
opbrengsten der weilanden des
Zomers, met hooi, stroo, graan en
graanafval des "Winters. De landbou
wer ging bij de voeding te werk,
zooals hij steeds zijne voorouders
had zien doen. Tegenwoordig zijn de
toestanden veranderd de verkeers
wegen hebben het vervoer der voort
brengselen vergemakkelijktde nij
verheden hebben zich ontwikkeld,
waardoor de vruchtafwisselingen, de
voeding en de landbouwondernemin
gen gewijzigd zijn. Men moet tegen
woordig op intensieve wijze spoedig
en goedkoop voeden.
Hier moet de wetenschap, en name
lijk de Scheikunde, den landbouwer
ter hulp komen en hem aanduiden
welke voedermiddelen hij moet ge
bruiken, welke dosis hij moet toe
dienen, welke rol elk voedsel te ver
vullen heeft,welke waarde elk voedsel
heeft, enz.
Het is te betreuren dat nog zoovele
landbouwers de raadgevingen der
wetenschap in den wind slaandat
zij grondstoffen aankoopen zonder de
voedende waarde derzelve en zonder
hun gehalte te kennen terwijl door
de raadpleging eener tabel over de
samenstelling hen zou kunnen leeren
of het eene voeder niet voordeeliger
zou zijn dan het andere.
Hoe dikwijls wordt een voeder-
koek, eene meelsoort gekocht zonder
dat men de samenstelling kentmen
kooptze enkellijkomdat een huurman
ze ook koopt, zonder zich af te vragen
(J 1 I Mr Fran?ols YERD0N,CK. Kerkstraal, ILCLCRÖ! heid in uw hoofd.
LiNDBOUW-BIJVOEKSEL
D
I 'SW i-S D„1