Volkswetenschap
Voeding der Dieren.
HET INKUILEN.
Onvruchtbaarheid,
bij Ooftboomen.
tigrstijgt; daarna wordt belading
aangevoerd.
Bij de zure inkuiling wordt het
gewicht onmiddellijk op den hoop
gebracht. Het voeder krijgt dan een
zuurachtigen smaak, doch bederft niel
zoo spoedig als bij zoete inkuiling
Laat ons nog opmerken dat indien
het voeder wel een gedeelte droge stof
door inkuilen verliest, dit verlies
rijkelijk vergeld wordt door de ver
meerdering der waarde van het pro
duct.
Waar het vooral wenschelijk zou
zijn de landbouwers eene proef te
zien aanwenden, is bi] het nagras.
Hoe dikwijls toch moeten ze, door
gebrek aan gunstig weder, hun toe-
maat op de beemden laten verrotten.
F. Pirard
Landbouwingenieur.
(Verboden nadruk)
Een eenvoudig middel om de
mollen uit den tuin te verdrijven
bestaat in het leggen van een stuk
je carbid of caleium-earbuur, dat
nu alle fietsers kennen, in een der
gaanderijen. Het schijnt dat de
mollen afkeer hebben van de geur
welke deze stof verspreidt als ze
met de vochtigheid van den grond
in aanraking komt. In de eerste
veertien dagen zal men in den
omtrek geen mol meer gewaar
worden.
De Rol den Zon.
Door deze dubbele beweging der aarde
ontstaan de dagen en de jaargetijden en
de jaren. De verschillende afstanden der
zon veroorzaken verschil in warmte
graad en vormen verschillende k limaten
of luchtstreken.
Men heeft berekend dat de zon per mi
nuut en per vierkante meter,rechtstreeks
door haar beschenen, 17.633 caloriën
afgeeft, zoodat de aardbol en zijn damp
kring in één jaar 1210 quintillioenen
caloriën (in cijfers 1.210.000.000.000.
000.000.000.) ontvangen. Volgens Pouil-
let is deze warmte krachtig genoeg om
eene ijslaag te smelten, welke de aarde
ter dikte van 31 meter zou omgeven. Als
men nu weet dat ééne calorie, d.i. de
noodige warmte om 1 kg. water één
centigraad warmer temaken, in meka-
niek gelijkstaat met 425 kilogram meter,
d.i. de kracht, noodig om 425 kg. één
meter hoog op te heffen, dan kan men
de mekanieke kracht der zon berekenen
aan de oppervlakte der aarde deze
bedraagt in ronde cijfers 514 sextillioen
kilogrammeter.
Een gedeelte dezer warmte dient om
de aarde te verwarmen. Een ander
gedeelte verandert in bewegingen schei
kundige reacties, bron van planten-en
dierenleven. De zonnewarmte werkt
insgelijks mede tot voortbrenging van
wind, regen, sneeuw, hagel. Zij is de
eerste oorzaak der beweging van de zee
en de veranderingen, die de oppervlakte
der aarde ondergaat.
De zon oefent ook haren invloed uit
door hare scheikundige straling, die voor
ons echter minder vatbaar is dan de licht
en warmtestralingen. Eene menigte ver
bindingen en ontbindingen komen er
door toedoen van de zon tot stand.
De zon oefent op de organische wezens
hare werking van drievoudige sfraiing
uit. De gewassen eigenen zich de kool
stof toe, onderde werking der lichtstra
len zij verzamelen tezelfder tijd in
hunne weefsels de warmtestralen. Zoo
komt het dat wij tegenwoordig in onzen
haard de zonnewarmte terugvinden,
welke over duizenden jaren door de
gewassen, die nude steenkolen vormen,
werden opgenomen. Als wij 's winters
bij een warm vuur ons met welgevallen
koesteren, genieten wij van de warmte
stralen, die de zon van de vroegste tijden
over de aarde heeft gezonden.
F. de Vinesky
(Verboden nadruk)
Men voelt dan al dadelijk dat
het gevormde gas zich onder de
hand verplaatst en dat de opwer
pingen er in korten tijd een groot
gedeelte van doen verdwijnen.
Zou eene eerste toediening zon
der voldoende uitwerking blijven,
wat echter maar zelden voorkomt,
dan belet niets dezelve te herha
len.
Sommige personen, aan wie ik
dit middel aanbevool, zegt M.
Cassez, drukten de vrees uit, dat
de toegediende petrol het vleesch
zou benadeelen, indien het dier
toch zou moeten afgemaakt wor
den anderen vreesden miswer-
ping daardoor te veroorzaken bij
dragende kooien. Wat het eerste
punt betreft, daarop is het mij
onmogelijk te antwoorden, omdat
nooit eene enkele der zoo talrijke
behandelde koeien moest afge
maakt worden wat de volle
koeien betreft, deze werden zoo
wel als de andere behandeld en
steeds zonder noodlottig gevolg.
De verteerbare stoffen.
Wanneer een laboratorium de volle
dige ontleding van een voedsel geeft,
dan leest men op het ontledingsbericht
meestal de hoeveelheid stikstoihoudende
bestanddeelen, vetstoffen, koolhydraten,
minerale stoffen onder vorm van asch
en water. Dit zijn de ruwe voedingsstof
fen. Door het dier worden die stoffen
niet geheel en al benuttigd, alleen wat
verteerbaar is levert nut op, het ove
rige gaat onveranderd door het orga
nism.
Alle voedermiddelen zijn niet even
verteerbaar het eene zal 70 tot 80 t. h.
verteerbare stoffen bevatten, het andere
slechts 20 30 t. h.
De verteerbaarheid staat onder den
invloed van verscheidene factoren, zoo
als den aard van het gewas, den ouder-,
dom, het klimaat, enz.
Alleen het verteerbaar gedeelte is nut
tig tot de voeding, doch alles wat verteer-
oaar is, wordt niet verteerd. Het zou
onjuist zijn te zeggen dat in het orga
nism het voedsel in twee deelen wordt
gescheiden, waarvan het eene al de ver
teerbare stoffen bevat, het andere al de
onverteerbare. Een gedeelte der verteer
bare stoffen kan evenzeer tot de uitwerp
selen overgaan.
In zijn werk over de voeding der huis
dieren geeft Dr Smets de volgende in
vloeden op, die de vertering der verteer
bare stoffen bevorderen
1° Om verteerd te worden, moeten de
voedingsbestanddeelen in aanraking
komen met de verteringssappen, speek
sel, maagsap, enz. komen ze daarmede
niet in aanraking, dan gaan de verteer
bare stoffen, onverteerd, door het verte
ringskanaal heen. Wanneer men aan
een paard te kort gesneden stroo geeft,
knauwt het dit dit of te weinig. De
doorspeekseiing zal slechts gedeeltelijk
geschieden en niet alle verteerbare stof
fen zullen benuttigd worden. Hetzelfde
doet zich voor, wanneer men het haksel
met te veel water vermengt.
De herkauwende dieren, koeien, scha
pen, geiten, kauwen het voedsel twee
maal, hebben eene maag met vier afdee-
lingen en bijgevolg een groot verteerver
mogen. Nochtans wanneer men zeme
len, meel, koeken onder vorm van drank
toedient, gaan deze voederstoffen recht
streeks naar de 3e of 4e maag over en
worden niet aan herkauwing onderwor
pen.
Beter is het bijgevolg gemelde voeder
middelen weinig bevochtigd of droog toe
te dienen, ofwel vermengd met haksel,
kaf, aardappelen, beeten.
2° De samenstelling van het voeder en
van het rantsoen heeft een grooten
invloed op de hoeveelheid der stoffen die
verteerd wordt. Wanneer er overtollig
heid bestaat aan koolhydraten en vet
stoffen tegenover de eiwitstoffen, dan
gaan er veel stikstofvrije stoffen, alhoe
wel ze verteerbaar zijn, onverteerd in
de uitwerpselen over.
Om voedermiddelen, die veel stikstof-
vrije bestanddeelen bevatten, goed te
verteren, moeten daaraan eiwitstofrijke
bestanddeelen worden toegevoegd-
3° Wanneer in een voederrantsoen te
veel vet voorkomt, kan ook door den
afdrij venden invloed daarvan, een
gedeelte der verteerbare bestanddeelen
inde uitwerpselen verloren gaan.
4° Plotselinge verandering van voeder
kan ook de vertering en zelfs de gezond
heid van het dier benadeelen.
5° Eindelijk een te zeer omvangrijk
voedsel, kan de spijzen te snel door de
ingewanden drijven, "waardoor het
opnemen der voedende bestanddeelen
vermindert.
Om behoorlijke rantsoenen samen te
stellen en dedieien op redelijke wijze te
voeden, moet de landbouwer de samen
stelling kennen van de voedermiddelen,
waarover hij beschikt.
Het is echter onmogelijk al het voeder
te doen ontleden, hoe nuttig deze ontle
ding ook zou zijn, vermits er veel verschil
in de samenstelling kan voorkomen,
daarom moet de landbouwer gebruik
maken van tabellen, die de gemiddelde
samenstelling opgeven en die men
kan vinden in alle handboeken over
dierenvoeding, alsook in denBelgischen
Landbouw-Almanak die elk jaar door
Dr Aeby wordt uitgegeven. (1)
Sommige tabellen geven de samen
stelling der voedermiddelen in ruwe
stoffen, zonder rekening te houden met
de verteerbaarheid. In dat geval moet
men berekeningen maken bij middel
van een verterings-deeier, die voor eik
voeder verschilt, evenals bij hetzelfde
voeder voor elk dier.
Het eene dier zal hetzelfde voeder beter
of slechter verteren dan het ander. De
verteerbaarheid van het voeder verschilt
dus ook volgens de diersoort.
Terwijl een herkauwend dier bijv.
5.41 eiwitstof in een middelmatig hooi
verteert, verteert het paard daarin 6.08.
De voedermiddelen zijn dus min of
meer verteerbaar volgens hunne samen
stelling en volgens het dier dat ze ver
bruikt.
Daaruit volgt dat het vraagstuk der
verteerbaarheid van het voedsel zeer
ingewikkeld is ook heeft men
wederom, om aan den landbouwer opzoe
kingen en berekeningen te besparen,
tabellen van gemiddelde verteerbaarheid
opgemaakt. Deze tabellen vindt men
ook in hooger genoemde werken.
F. Pirard
Lan dbouw-ingenieur.
(Nadruk verboden)
Ook in andere landen bestaat de
slechte gewoonte het melkvee met
gespannen uier ter markt te bren
gen.
Aan dezen wantoestand heeft het
stadsbestuur van Trier (Pruisen),
door een politiemaatregel, een ein
de gemaakt. Het is aldaar verboden
melkkoeien ter marktte brengen,
wier uier gespannen staat onder
eene te groote hoeveelheid melk.
Nog altijd wordt te weinig gebruik
gemaakt van het inkuilen of inmij-
ten om voeder te bewaren. Daaraan
zijn nochtanseenigevoordeelenverbon-
den, die door den landbouwer voorze
ker eens dienen overwogen te worden.
(1) Keizerstraat 43, Antwerpen.
Voeder inkuilen is hetzelve ophoo-
pen in goed afgesloten ruimten. Dit
kan gebeuren met groene maïs, met
lupinen, met inkarnaatklavermet
beetbladeren, met pulp en ook met wci-
degras,dat men niet wil of kan hooien.
Het inkuilen van gras stelt het voeder
niet aan zoovele gevaren bloot als het
hooien,het wordt ingekuild zooals het
gemaaid wordt.
't Was een Duitscher, MReihlen,
die, in 1861, voor de eerste maal het
inkuilen in toepassing bracht met
bevrozen maïs. Tusschen de eersten
die het stelsel in Bêlgie toepasten noe-
m.en wij Mprof. de Marbaix, op
zijne hoeve in de Kempen; M .Baron
van der Bruggen, oud-Minister van
Landbouw, die gedurende lange jaren
voeder deed inkuilen en MBaron
Peers, te Oostcamp, die ook steeds
met den meesten lof over het stelsel
heeft gesproken.
Ziehier hoe eenfransch landbou
wer, M[Goffart, na vele jaren toe
passing, de voorschriften tot inkuilen
samenvat i° Het voeder moet versch
zijn, zonder begin van verdroging; 2°
het moet in horizontale lagen opgesta
peld worden hetzij in g emetselde kui
len, hetzij in gedolven groeven, hetzij
op den grond; 3° het voeder moet
krachtig aangestampt worden, vooral
langsheen de wanden der kuil of groef,
naarmate men nieuwe lagen aanvoert;
4° als het voeder opgestapeld is, eene
laag kort stroo van 4 a S centiem,
dikte er over heen leggen; 5° over dit
stroo, balken leggen, waarop bij mid
del van steenen enz. gewicht wordt
aangebracht -.400 dó00 Kg. per vier
kantemeter voor maïs, 180 a 2S0 kg.
voor weidegras.
Het verdient aanbeveling al het
voeder niet in éénmaal te stapelen,
maar de bewerking van het inkuilen
over acht of tien dagen te ver deelen.
Het inkuilen verhindert het uitdro
gen; verwijdert alle brandgevaar't
is een stelsel dat gepast is onder ons
regenachtig klimaat, in natte jaren en
bij laten oogst. Het verschaft groen
voeder gedurende geheel den Winter en
indien men, volgens Baron Peers cn
MBauw ens, het inkuilen toepast op
de eerste grassnede, heeft men daarna
nog eene overvloedige hooi-opbrengst
en eene goede snede toemaat om af te
weiden
Door het inkuilen verandert echter
de samenstelling en ook het uiterlijke
van het voeder. De kleur verandert
bijna altijd de geur wordt sterker,
alhoewel men bij volledig welgelukken
ook voeder heeft behouden zonder geur
dat alleen een alcollsche geur kreeg
bij aanraking met de lucht.
De ingekuilde voortbrengselen zijn
weeker geworden en ook verteerbaar
der
Volgens de doenwijze verkrijgt men
zoete of zure inkuiling. Om de zoete
inkuiling wordt het voeder opgestapeld,
zooals hierboven werdt aangeduid,
daarna blijft het eenige dagen, zonder
gewicht liggen, totdat de thermometer
dien men erin steekttot 60 a 65 een-
De zon is het leven der aarde, Zij ver
licht ons bij dag en bij nactit zij ver
warmt ons bij Zomer en bij Winter, 't is
ook de zon die, door hare warmte, den
dampkring en de oceanen in beweging
stelt, zij is ook de oorzaak van regen en
van winden. Van haar zijn ook de mag
netische en thermo-electrischestroomin-
gen afhankelijk. In betrekking tot de
levende wezens is de invloed der zon
onafmeetbaar zij is het grondbeginsel
van het leven der planten, 't Is door
haar dat de gewassen koolstof opnemen
en toeeigenen, dat zij inademen en uit
ademen, dat zij warmte in zich opne
men.
Ook bij de dieren is de invloed,der zon
klaarblijkend. ledereen kent de uitwer
king der zon op de gezondheid van men-
schen en dieren. Dit wonderbaar hemel
lichaam levert ons de warmte, zonder
dewelke het leven zou uitdooven, en het
licht; dat onmisbaar is bij de voeding
van alle organische wezen. De zon is
eene onuitputbare bron van beweging,
kracht en zelfs van denkvermogen.
Wij ontvangen niet al het licht der
zon, een gedeelte wordt door de gaslagen
van den dampkring wederhouden, ook
worden de stralen niet zelden gebroken
door wolken en nevels, die in den damp
kring hangen. Het licht is bijgevolg niet
altijd even heider.
De oppervlakte der zon is ook niet
regelmatig verlicht, het middelpunt
geeft meer licht af dan de boorden.
De zon verschaft ook warmte. De aard
bol ontvangt warmte uit drie bronnen
P uit de sterrenruimte, 2e uit de inwen
dige warmte, 3e van de zon. Deze laatste
bron is de belangrijkste. Alle deelen der
aarde ontvangen niet evenveel warmte,
vermits de aarde voortdurend in bewe
ging is om haar zelve en om de zon en
alzoo verschillende deelen harer opper
vlakte beurtelings min of meer aan de
zon blootstelt.
Der Praktische Obst- und Gartenbau
schrijft Niet zelden komt het voor, dat
vruchtboomen weinig of niet dragen.
Hiertegen worden verscheidene middelen
aanbevolen en meestal denkt men in de
eerste plaats aan voedselgebrek. Er zijn
natuurlijk soorten, die pas op lateren leef
tijd beginnen te dragen, maar bij welig
groeiende boomen zit de oorzaak der
onvruchtbaarheid dikwijls in een over
maat van voedsel. Wil men de onvrucht
baarheid als gevolg hiervan tegengaan,
dan graaft men bij een hoog- of halfstam
op 60 c.M. alstar.ds van den voet rondom
den boom een ringvormige greppel, 40
c.M. breed en diep. Alle dikkere wortels,
welke men hierbij ontmoet, moeten wor
den afgestoken, doch zoo, dat een gladde
wond gemaakt wordt.
Bij leiboomen aan muren maakt men
op 60 c.M. afstands van den muur en
evenwijdig van dezen eveneens een grep
pel van 40 c.M. breed en diep om de
daarin reikende grootere wortels in te
korten. De op diëet gestelde boom zal nu
minder in 't hout groeien en weldra
bloemknoppen maken.
De gemaakte groeve kan met goeden
grond, vermengd met compost worden
aangevuld.