Het Dubbel Ws
NACHTBRAND TE DIXMUDE
ONZE VLUCHT
4
5
II. D. ’t vervolgt
den
hebben met kunst en letterkunde,maar over
’t algemeen niet.
Ge vroegt me dan, dat ik ook mijn bladje
zoude willen bijleggenhier is het, en om u
dienst te doen zal ik het iederen keer na
men mijn bladje.
De brugge valt in riep men We zijn den
weg afgesneden 1
’t Was bachten ons,in de vaart, niet in den
Yzer.
’t Is de Alleyebrugge riep men Maar nie
mand en wist het, ’t was ievers een huis langs
den dijk dat in de vaart stortte de hooge
brugge voor ons bleef gelukkiglijk ongedeerd,
al was ze maar een brugstok meer.
We moesten daar nu over, schier één voor'
één-
Groete u genegen
ETIAMSI.
’t Was gelijk een weerlicht die al met eens
den donkeren kelder doorvliemde. We waren
bijna allen halvelinge in slape. Die wakker
waren sprongen op van hunne zakken en le
gers en schoten toe naar het keldergat, trok
ken er de planken en de stopsels af, liepen
naar de nauwe kelderkele, wrongen de deur
open en.... als uit ééhen mond klonk het ijze
lijk om hooren ’t brand geheel Dixmude
staat in brandei De laai kwam van al den
kant van de markt en sloeg-hooge in de lucht.
Allen den kelder' uit en op strate, waai' het
klaar was gelijk op den dag. Haast u riep de
een den anderen toe, we zijn de laatste, de
andere zijn lange gevlucht.
Daar waren er twee drie die weer keerden,
ze hadden iets vergelen..- hun geld? De laatste
en waren wij niet kijkt riep een kind dat
men moest voortlrekken daar komen er nog;
kijkt, ze komen nog maar uit
Wat nog verscholen zat van de overgeble
ven bewoners en vluchtelingen was nu op den
loop..; eerst de markt op, en, als ze daar ge
noeg hadden, wederom te vierklauwe den wil-
gendijk in, naar de Weststrate; loopen was
loopen... Daar kwamen ze op ons gebotst,,
maar ’t was daar geen kwestie van te loopen,
maar van op den tast vóóruit te gaan en bij.
wijlen te kruipen.
Hier en daar lag er, zoude men gezegd,
hebben, een huis over de strate.
Op een plaatse sloegen de lammen van uit
de gebroken ramen den grond in en men
moeste er door ’t en viel niet te zeggen,
’ten was nog min tijd van te beramen, mem
liep, men sprong er door, en... God zij ge
dankt, men was er
eens betrek
O vriend en makker, die zoo lang
met mij den wreeden oorlogsgang
gegaan hebt, en ’t gevaar er van
gedeeld zoo menigmaal wie kan
ons vrienden, hand en hertgeween,
wie kan ons van malkander scheen
Zoo leefden wij in weelde of nood,
zoo vinde ons eens de wreede dood.
O vriend en makker, zij aan zij
zoo streden en zoo rustten wij,
geheem en valschheid ongewend,
wij mieken heel ons ziel bekend.
U zie ik als mijn broeder aan
moest eens de dood mij nederslaan,
daar... bij mijn lichaam koud en kil
volbreng dan vriend, mijn laatsten wil
daar waar ik viel, ge maakt mijn graf,
en wacht dan betere tijden af
tot dat mijn lijk, hier is het geld,
zoo ’t b’hoort eens word’ ter aard’ besteld.
Zet dan, van uit een wilgentop,
een ongekunsteld kruis er op.
Hier in dit beursje zit een pand
dit gaf bij ’t weggaan Moeders hand
en, sterve ik, breng dan Moeder t’ huis
dit dierbaar stuk, dit needrig kruis....
Mijn vriend is dood en waar hij viel
begroef ik hem. God heb’ zijn ziel 1
Dan zette ik, uit een wilgentop,
een ongekunsteld kruis er op.
Het kruis, het needrig dierbaar kruis
droeg ik... maar Moeder was verhuisd 1
Dan heb heb ook dit heilig pand
dit tweede kruis op ’t graf geplant.
H. Nor da.
Men kwam aan de Linden, of beter waar
zij gestaan hadden, want we zagen geene lin
den meer al wat wij zagen was een kalsijde
vol puinhoopen om er nooit door te geraken.
Een vreemdeling zoude wel kunnen de vrage
gesteld hebben al wat voor kant hebben de
huizen gestaan
’We moeten daar door, daar over, daar uit
Boem boem klonk het bachten ons en....
bang, bang rondom ons.
Hier hoorden wij dat beter of in stad, en
of in onzen besloten kelder.
Wij gruwden er van, maar wij gebaarden
van niet wij waren aan ’t klauteren en aan
’t klawieren over de puinen, en nu en dan
aan het tuimelen.
Al met een keer hoorden wij de kogels ne
vens ons fluiten, en kletteren verder voor ons
tegen de muren.
Wij bleven lijk van zelfs stille staan. Vier
vijf soldaten, ’t waren fransche, hielden ons
tegen. Van waar komt ge? Van uit
stad. Hebt ge duitschers gezien neen
wij Ze schieten daar Ja, maar dat
is al Eessen Ónmogelijk, Eessen is een
halve uur ten minsten van hier Ja, maar
Eessen draait rond Dixmude de andere kant
der kalsijde, die weiden daar zijn al Eessen
Ónmogelijk gisteren waren wij een tien
minuten van hier langs het kerkhof van Dix
mude. en ’t zou hier nog Eessen zijn 1 Houdt
dii volk aan
Op dien stond, kwam een heer van Dixmu
de zelve vooruit, en deed alles goed uiteen
gelijk het was, in goed Fransch de soldaat
vroeg seffens verschooning, en geleidde ons
met uitnemende veel bezorgdheid tot bijna
aan de hooge brugge. Hij zag dat wij recht
zinnig gesproken hadden, en was dankbaar
voor onze inlichtingen.
Wij waren de plaatse genaderd, waar links
de hooge gebouwen, vierkante en zwaar der
oude suikerfabrieke gestaan hadden, nu een
verpuinde gruishoop,voor zooveel wij het nog
konden zien, want van daar voort wierd liet
don kei'.
Een schrikkelijk gekraak, een gedruis, en
een zware plons in 't water...
ven te krijgen, maar die niet roerde was
Feel hij bleef snuisteren, en aanteekenen
in zijnen van Maerlandt, enzweeg.
Aan een anderen tronk geschud, en Cal-
lebert bleef doof.
Zend ons dan uwe «geestige rijmen uwe
Kerkhofblomtjes of zegt ten minste
waar ze te vinden zijn we zullen wij er
vooren zorgen, en ze zelve uitgeven.
Geen gehoor in Israël. Sliepen die man
nen Verre van daar, ’t Was wij die de kne-
pe niet en kenden,gelijk Van Hee, later het
ons zeide dat zijn van die menschen die
niet te winnen zijn per brieve, ge moet ze
pakken op hun nest. Slapen? misschien wel
aan rt broên. Laat ze gerust, en gaat op tijd
en stond zonder ze te verschuwen, hun
werk afhalen, ’t Zijn er andere ook, sprak
hij, die willen lastig gevallen zijn ge moet
uw volk kennen. Ben er zeker van dat man
nen als.... en hij naamde er vijf zesse, en
laatst Karei DeGheldere,moeten gepraamd
zijn, en willen gewonnen zijn, door een
geheele wracht brieven.
Zoo daarom te Brugge vergaard we zou
den en we moesten nieuwe pennewerkers
bij halen, ’t Wierd besloten eerst Karei De
Gheldere, die sedert een tijd geen teeken
van leven meer gaf, een duchtige schuddin-
ge te geven.
We schreven ons gedriên,elk zijnen brief,
en hij was gepeperd.
Dan trokken wij op, elk langs nen kant
naar zijn vrienden en kennissen -en wij
kregen er vijf op ’t getouwe, die van
zelfden dag hun stuk verzonden.
's Anderdags kreeg Karei die acht boter
hammen op zijn nuchter mage
Dat was een eerste aanval; wij hergingen
dit spel, wij hielden aan, en deden den een
na den anderen schrijven, zonder te geba
ren dat wij geschreven hadden. Karei en
kon het niet meer uithouden, hij was over
mand, hij kwam af, en, ’t ging er van
ge tuit mijn ooren vol, gij mannen daar van
Brugge
Daarmêe was Karei weer op de bresse
en hij deed voort.
Ben dus gevangen gelijk hij, en zal doen
gelijk hij deed.
Vriend v. d. H. ge zegt mij t’ is al gelijk
waarover ge schrijft.
’t En doet. Dit aanveerde ik niet, ’k zal
mijn gedacht nederpennen over zaken die
volgens mij, na den oorloge van groot be
lang kunnen zijn voor ons land, en van nu
moeten besproken worden.
Ze kunnen nu en dan wel
if