M raws
Unde Venis
De Hoogzaal
4- van Dixmude.
12
ft
I.
Jells DUPON.
ETIAMSI
Van ‘t edel kunstgewrocht
twee pijlers nog die schragen
het middenpunt. O Mocht
die steun dien schat nog dragen
Beschut door ’t klaverwerk
der beeldweer hoog verheven,
met open englenvlerk
met sluier lief omgeven
de Vader, ’t hoofd gekroond
de wereldbol in handen
%it nog op d’hemeltroon
in die verpuinde wanden.
Daar dondert schot op schot,
de bommen bersten, kraken
en vallen rond den God...
Geen ramp ’n komt hem raken.
Doch boomer dan de bom
die buischt en berst daar binnen,
komt nu de krijgersdrom
den beeldstorm te beginnen.
Maar hoog en buiten raak
blijft nog de Vader blikken
dit beeld roept hun om wraak,
’t kanon ^ou daarop mikken.
Een kunstenloofwerk teer,
•{inkt nu verscheurd en kantelt
de grootsche schepping neer.
Onttroond, ontweerd, ontmanteld
geradbraakt, op den grond
valt nu de Vader neder...
Gij, die dit kunstwerk schondt,
Gods straf vindt u eens weder,
want in den grootschen val
dier rijkbebloemde staven
ligt met zijn wereldbal
uw werelddroom begraven.
H. NORDA.
Hooge Weedom
Zij kwamen van het heldenland, het Yzerland
van het oude en ook van het nieuwe nevelingen-
lied.
Hij was meer dan een Siegfried, Zij meer dan
Brunhilde van Yzerland weerd.
Zij kwamen van het Yzerland, waar de heilige
Stroom, die weleer den grooten César gebood tot
hier en niet verder, nu wederom een keizer zijn
palen had gesteld.
Zij kwamen van het Yzerland, het worstelperk
der strijders van ouds her, waar de zeekoningen
hunnen wijg voerden, waar de Noordmannen eeu
wen lang aan'an den en hun einde vonden aan den
Yzerburg; waar de kerels huis en hof hielden,
waar de blauwvoets en Ysengrims hun eindelooze
veeten bot vierden, waar mannen als Sporkin, Jans-
seune en Zannekin leefden en streefden.
Zij kwamen van het Yzerland, waar de helden
van het nieuwe Barkenlied, grooter als deze van
Ragnar Lodbrog, langs de zeekusten hunne blikke
rende zweerden trokken, wijl de Jordane van het
Noorden hare wonderen had uitgewrocht.
Zij kwamen van het Yzerland, waar ieder groot
hof, als een klein koningrijk zijne geschiedenis
heeft en zijne roemrijke mannen telt, nu tweemaal
vermaard door de grootheid van den ontzaggelijken
krijg.
Zij kwamen van het Yzerland waar vierkante
torens, als reusen uit den grond gewassen, de vrije
streek sinds onheugelijke tijden bewaakten, en met
hun eeuwenoude brons den vijand toeriepenwij
staan hier, vallen wij, ge zult ook vallen.
Zij kwamen van het Yzerland, en daarachter
diep, heinde en verre lag hun overheerlijke land
streek. Zij keken nog eens om naar dit tijdelijk ver
loren Paradijs, wederom te herwinnen, dit land
zonder weergade
het land der hooge beschaving, deze van het
hert, van de ziel, van den waren godsdienst;
het land der wetenschap door alle eeuwen, het
land der godsgeleerden, van Hendrik van Gent,
Jan de Weerde, Frans De Keyser, en Jan van Ruys-
broeck
het land der geleerden en wiskundigen van Simon
Stevin, Otto Venius en Olivier de Vree;
het land der groote kunst, van Jan en Hubrecht
van Eyck, Hans Memling, Geeraard David en Lan-
celoot Blondeel
het land der groote dichters, van Jacob van
van YPER.
lijf, te plat, ’t mochte wat hooger zijn, wat deftiger
en hij herhaalde dat woord, een keer twee drie
op een eigenaardig toontje, en al smekken met zijn
fijne spelende lippen, ’k Wil dat niet meer hooren
zich 1 ’k en kan daar niet over; niet deftig! en hij
stak zijnen kin vooruit, trok een vieze gespe en
kraaide overluide met een egoogie,’ lijk men in
onzen tijd zeiue niet serieus 1 De mehschen kraai
den ook, en loegen do traantjes uit hun oogen.
Als: de vlage over was, begoste onze spreker
weerom te knikken en te weerlichten metzijn oogen
en slechter nog te wijzen met zijn vinger als ’t u
belieft naar die heeren al, die in de twee eerste re
ken te pronken zatenburgmeester en schepens,
raadsleden, pastor en onderpastors, hoofdonder
wijzer en onderwijzers, geneesheeren, notaris,
commissaris, secretaris, ontvangers en consoorten,
en als de tweede vlage over was dan wees hij met
zijn twee handen naar den bloemhof hoeden die
daarachter schuilden maar hem niet ontsnapten.
Dan was het een gejoel zonder einde of grond. In-
tusschentijd smeet hij een oogske naar dien voor
grond en wachtte.
Alles stille, ik, zegde hij, ik doe mee met de win
ders, met den grootsten hoop; hebben ze ’t gehad
Nu om die brave eenvoudige buitenmenséhen niet
stooren, we zullen het vandage een beetje hooger
deftiger, serieuser pakken; als ze ons dan niet kun
nen volgen, ze moeten dan maar achterblijven, geen
compassie Zoo, om u dienst te doen, en als ’t u
aangename is, we gaan van den avond een woor-
detje reppen over den hemelwel te verstaan den
weg van den Hemel, niet naar den Hemel, want
alle wegen leiden naar Roomen, den weg van den
Hemel, den besten den zekcrsten den eenigen weg
van den Hemel, en hij loeg zoo geestig lachenden
weg al de binnenwegeis 1
vervolgt
Om zijne roemrijke krijgsdaden is Generaal
French Burggraaf van Yper benoemd.
In de XIle eeuwe waren het de Graven van Loo
die dien titel voerden.
In 1127 Willem Grave van Loo, Burggrave van
Yper, rechtstreeksche afstammeling der Graven van
Vlaanderen, betwistte het recht op het graafschap,
doch en kreeg het niet, en hij trok misnoegd naar
Engeland waar hij door Koning Stephanus veld
overste benoemd wierd zijner legers.
Hij verwierf er een grooten naam, nam deel aan
het beleg van Lincoln, Oxford en Winchester, loste
den Koning Stephanus die gevangen genomen was
door den Hertog Robrecht van Glocester, en hij ge
lukte den Hertog zelf vast te zetten. Hierdoor wierd
hij het graafschap van Kent toegestaan met den
titel van Grave en genoot er zulk een vermaardheid
en gezag dat hij om zoo te zeggen geheel Engeland
bestierde.
Maerlandt, Lodewijk van Velthem
het land van Guido Gezelle
het land der vermaarde toonkundigen van Adri-
aan Willaert en Jan Cordier, van Peter Benoit en
Edgar Tinei;
het land der beyaerden en klokkenspelen, der
gilden en oude geplogendheden;
het museum van Europa, het Italië van het Noor
den, met zijnen perel, het noorsch Venetie, het
weergalooze Brugge.
Zij kwamen van het Yzerlanden... daar t’einden
uit, het begin en het einde der vrijheid en onaf-
handelfjkheid, daar bleven zij stil, daar hielden zij
hen schuil, in hun klein koningrijk, hun Hof,
hun al.
Daar zijn zij dicht bij hunnen schat, hunne strij
dende helden, hun lijdend volk, waar de spelende
kinderen, gelijk de heldin van Homerus, de ver
woeste steden als een onuitwischbare gedachtenis,
in het zand der eeuwenoude duinen verbeelden, en
weer opbouwen.
Schooner als de geschiedenis van hoogmoedige
verwaande keizers, beter als het heldendicht van
menige vinder, zal later in den mond van het
dichterlijke volk de gemoedelijke sage vertellen
’t was een keer een koning en eene koningin, en
ze woonden op de Panne, enGod make het
overige zoo schoon, ja schooner als de schoonste
sage van het roemrijk en dichterlijk Vlaande-
renland.
’t vervolgt
1®AN nu voort aan zal ROND DEN YZER
p xF eene reeks beschrijvingen beginnen betrek- p
p keiljk al de gemeenten en steden gelegen in p
p den roemrijken yzerkom, met geschiedkun- p
p dige aanteekeningen, en wetensweerdigheden y
p over burgerlijke en geestelijke instellingen, p
p kerken, kasteelen, burgten en sterkten, abdij- 5
p en, kloosters, merkweerdige hoven en hofste- p
p den, kunstgewrochten, naar oude en meestal p
p onuitgegeven oorkonden uit de groote oorlogs- p
p ramp verlost en bewaard. p
K ROND DEN YZER zal, ’t einden ’t jaar, H
j" een groot schoon boek beslaan van ruim 230 r
H tot 240 bladzijden, en na den oorlog een zeld- n
p zaam werk blijven.