ZIJN VL0EK M M door HE1NTEN HERTENAGELS. wierden wel geboren, maar lijk of ze nooit zouden geboren zijn... Hij was lijk van de band Gods geslegen en bleef daar ne stond zander gedacht, lijk vernietigd, als hij daar op ’n tien stappen van hem den lichter ziet staan met zijn lauwerkroone van eeuwig groen, Hij zag hem naarzen, op twee schreden van hem stilhouden, en met de hand naar de laatste staven wijzen als wilde hij zeggen kijkt nu wel, ’t gaat u aan. De zwarte b-tters schoven voorbij et fllii ipsorum'cum ipsis en hunne zonen zullen varen gelijk zij. Dan blekte de Dichter met nen schrikkplijken blek naar hem toe, en zei hem met ’n stemme die tot in ’t diepste van zijn ziele sneed verstaat ge dit latijn! De Dichter was uit de oogen. Daar doolde hij nu, hij, met die gloeiende woorden in zijn hoofd door al die wondere pracht, gelijk nen duivel die in het voorgebergte van den hemel zou wandalen. Al m°t ne keer verschoot hij, en hij voelde zijn bloed van schaamte naar ’t hoofd rijzen daar rees voor h-m in heur onvergelijke lijke schoonigheid, gelijk of ze maar rechts uit de handen van den bouwmeester zou gekommen zijn de hoofdkerke van Reims, en wat verder grotsch en machtig, versch opgemaakt lijk gegoten uit een stuk de Halle van Yper. twee kennissen die hem in den weg stonden. Verraads komt er als ’n zwart wolkengchof in den helderen hemel, het naarst, naarst, ’t wordt nen arm, ne reuzenarm, ’t groeit aan de uiteinden als ne klauw, nen duivelsklauw die met twee slagen de twee kunstgebouwen doet invallen. H j keerde gijn aangezichte van die puinen maar op dien zelfden stond zag hij ne blinkenden arm ze weer aanraken en, de gedenkmalen stonden er wcere in al hunnen luister. Dit ging zoo rap als de weerlicht. Zoude hij wel in het wonderland zijn waaraf de groot- Dante spreekt, waar dat men zonder deernisse de bloemen van den steel mag aftrekken, en dat te rechtegens er wéér op staan Maar terwijl hij aan Dan te dacht was de Dichter zelve nogmaals genaderd. Van dezen keer zag hij er hem vriendelijker uit en tot ziine groote verwondering trok hij daar van nevens zijn voeten uit ’n groot bloemenperk ’n gouden rooze af en bood ze hem aan. De nieuwe rooze kwam wel aan den steel weere, maar die steel bloedde, en als hij, hij de gouden rooze in handen nam wierd ze zoo rood als bloéd. Van schrik liet hij de bloeme uit zijn handen vallen, maar zijn handen zelve warén al rood van bloed. Hij ’n wist niet waar betonden Van schaamte en van angst,e als hij van ade kant n, als geheel leger, honderden en honderden kunstenaars en Vervolg. Dulzende paleizen, kerken, kasteelen en praal- gebouwen striemden in de lucht. Nu stond hij in nen tempel in steenen houtwerk opgebouwd, met meesterlijke schilderwerken ver sierd dan zat hij in ’n overgroote toogzale met dulzende kunstgewrochten opgevuld. Hij las daar namen als deze van Raphael, Michel Arg lo, Ira Angelico, Van Eyck, Memln g.Gi-raard David, Simon Benning, Broederlam, Albrecht Durer, R mbrandt. Rubens, Van Dyck, Blondeel, Van Oost, Pourbus en vele andere. Verder stond bij in groote wijduitloopende per ken, met lachende w-iden en wateren waartusschen machtige wouden en lieve boschagen, bloemhoven, en kurplanten afwisselden, en w<ar mannen en vrouw n »an alle landen en oorden in wondere kleed, rdracht. g zangen en liederen aanhieven, of, machtig sch >"iie in rijm en o rijm hunne verhalen, hunne leering, of kunne gedichten uit galmden. Ongehoord muziek, in de wereld onbe kend, dreunde door dien hemel zonder palen, of ruinde zoet en zacht, dat, ware 't mogelijk geweest, het herte ervan zou gesmolten hebben. Men kon al die vermaarde mannen aan hunne eeribek-ns verkennen. Dante im-t zlj> e lauwer kroon, Van Maerlandt met den zinnebeeldlgen uil en den riimbijh 1 in han fen, T*sso met het roode kruis op de borst, Walter von V> gelwMde met •n gouden harpe en gershalmen er rond gestr n geld, Vondel met ijnen Lucifer onder den arm en zijn Altaargeheimenissen in hand, en honderden die volgden zonder staan. Waar was hij dan Hij had alle groote steden van Europa bezocht maar nooit zooveel wonders teenegader te aanschouwen gehad. Noch de onmetelljke straten en perken van Londen, van Parijs, van Rome ’n kosten dit al niet evenaren 1 In «Poets Corner» der Westminster Kathedrale ligg n de dichters daar verheerlijkt in hunnen eeuwigen slaap, maar hier zag bij ze wandelen als oasterfelijken, en hoorde hij hen het eeuwig dicbtlied uitgalmen 1 Hij zag te veel met ne keer, en was overvallen van al die onzpglijke schoonigheidhij b°gon hem aan één zake vaste ’t houden en z® van einden te orden na te gaan, als hij boven al die pracht hoog in de glinsterende lucht groote letterstaven traag zaam zag voorbijtrekken. Ieder staf was uit gouden sterren, die alzoo den hemel deurtrekken. Dat 'n zou hij niet missen Hij las opera enim illorum sequuntur illos; hunne werken zullen hen volgen. Hij ware dan wel in den hemelhunne werden, waren dit die kunstgewrochten niet die daar bij duizenden en duizenden voor hem stonden! De staven trokken als ne gulden stoet vooruitlan- demus viros gloriosos...loven wij de roemrijke mannen in peritla sua requirentes modos muslcos et narrantes carmina scripturarum die in hunne kunste zoeken naar zoetgevooisd muziek, en de gedichten, door God ingegeven verhalen. Homines divites in virtute, pulchritudinis studium habentes: mannen rijk in deugden die de schoone kunsten beoefenen. Hij wilde voortlezen, maar eensgangs wierden de staven duister en doofdan wierden ze zwart, pekzwart. Ze slachten den diamant van Aaron, die als 't volk weldeed, blonk en glanzde, maar die zijn lichtstrale veranderde, en donker zwart uitsloeg, als ’t volk boos wierd. En. h j las voortet Sunt, quorum non est memoriaperierunt quasi qui non fuerint, et nati sunt, quasi non nati.. maar *t zijnder, die geen «eoacljtenisse na lat n je vergaan lijk of ze nooit zouden bestaan henben; ze wel vnnrlnopfg en beginnender wijz°, maar toch "en H>-mel vast h-bben. Is dat geen groot geluk Wat moet een mensch meer hebben? Heb ik geen genjk als ik o z ggedat dit het beste gedacht is dat een men ch in zi|n leven kan hebben In die zale hier zijn er geleerde mers'h n, ja godsgelrerden kan er mij iemand tegenspreken Ge uit me zeggen, ue h 'd schoone te spr'ken, maar zegt ons een ker, wat staat - runs te doen om zo k een gedacht h bil n w -oidnwjal te male willen zoo geb.kkig z jn ’tGa u at s if ns gaan wijs maken en k boude aan mijn woon, nat zujt ge hebben, dat g dacht, en den Hemel voor toe maatje, als ge mij volgen wilt al de binnenwegels. Trouwens zijnder twee w g-n die naarden hemel leen, de breede weg, en de bi nenwegels, maar 'ten is maar een weg van den hemel, de gepatenteerde weg, zonder barrieren of schutten en ’t is de weg langs de binnenwegels. Ja, ’k wete’t wel, 't is lange dat de menschen al den breeden weg, langs de wijde bane willen naar den Hemel gaan, lange voor dat er convooiea liepen, lange voor dat de diligenciën reden, lange voor dat de rijtuigen en de voituren uitgevonden waren, lange voor dat de driewielkarren aan den gang waren, lange voordien, als men nog ging voetje voor voetje, en beentje voor beentje gelijk in den ouden tijd wat zeg je 1 En moeste men net verder nagaan, men zoude moeten opklimmen tot moeder Eva zaliger die ook den breeden weg insloeg, en die, al was er plaatse genoeg er nevens met heur hoofd tegen eenen boom liep; en op dien boom zat er daar geen serpent dan den anderen, zander we®r° t’ ke°r®n on hun stap pen,en dat g-dtirendog h ‘el 'ie eeuwigh ld, wint de Hamel is onei idiz'cd r pale of pe k-o. en a zoo is hij onk altijd nieuw en ongeji n ^lz »o is hij nooit ve sleten en ou t vet. en zij i de zieities hem nooit moe. noch beu Ze vallen van *t een g-not en verzet in’tand re en t smaakt altijd naar den trog om nog, en dat gaat al zonder leen of iet van zin nen, dat. is d- laatste en de eeuwig- 11 zt-rniz4, zonder halte of arret, altijd naar meer g not, en hoe meer dat ze r hebben, h rijk-r dat Z- hen gevoe len zonder overlast, en hoe langer in den hemel hoe meer vermaak want het een verzet leert het ander kennen er warderen, men verrijkt daar gedurig in weelde en genot zonder achtersmake zonder spijt of deernisse en die reize en is niet opgeleid ’t is volgens beliefte, hoe of waar, zonder ondank voor andere, trouwens de zieltjes vliegen daar door malkander zonder botsing of karamboul, en dat alleens of met vrienden en kermessenen dat geldt zoo wel voor groot of kleen, voor oud of jong, daar en moet niemand’thuis wachten of voor de deure zorgen ’t is daar van m’hebbeu ze al mêe; en de jongens en de meiskes ze spelen daar lijk hier katje duik, om en rond den troon van de hei ligen, of loopen méeop reize en doen wel tien keers de voyage al loopen en spelen en de oude men- schen zijndaar alzoo vlugge en adroit ais de jongste en ’t en komt daar geen slete meer op, ge ziet ze lijk jonkheden loopen en ketsen en vliegen... en rondom den hemel zijn er vele buitengoedjes en in 't eene ligt de Helle en in ‘t ander het Vagevier, en de zieltjes meugen daar ook al hunne neuze een keer insteken; de Helle is de vuilhoek van den Hemel, een beetje op zijds gelegen, waar dat de engels dagelijks al ’t onnuttige komen inkeeren, een slag van mulhoek, en ’t Vagevier is op zijn advenante wat beter gelegen en van daar af begint het naar den Hemel te gerieken, en de engels zijn de dienst boden van den Hemel die rond in en uit den hemel vliegen en vleggeren... Maar als hij aan de engels kwam vloog hij nu zelve zoo fier, dat niemand het meer uithouden en koste, ’t waren al korte ineen- gesteken werkwoorden die hij met gebaren van aanziefate met wendinge van hand en armen voor uitzette, men zag ze dwerrelen en dwarrelen, zweven en zwierden, haaien en draaien, en wat weet ik al, ’t was om er dutzeiachtig van te worden geheel de zale lag overende van lachen. ’k Heb het u gezeid, riep de spreker, ’k ben nu te hooge i go kunt me niet meer volgen’k ga moeten al Sinte Pieters leere afkomen en u leeden naar den Hemel al eenen anderen kant, al de binnen wegels ’t zal nog ’t beste zijn. En nu ging hij er op. Hij rechtte hem, stelde hem, ’k zag hem bleek worden, ’t docht mij dat hij aan ’t beven ging, en stille, met diepe overtuiging hernam hij zijn eerste woord: het beste gedacht dat een mensch kan hebben in zijn leven, ’t is van te peiz- n dat hij op den weg is van den Hemel 1 Bovendien iedereen moet dat peizen dat hij op dien Weg is, ’t is te zeg gen dat hij op di> n weg moet zijn Veet hij, dat hij dit nieten m g p iz n,d Hemel eh is v. o' hem m t... Hij moét dan maken dat hij dit mag peizen, en dan, en verschiet niet, ss hij van nu al in den Hemel, want op den weg zijn van den Hemel, dat is

HISTORISCHE KRANTEN

Rond den Yzer (1916) | 1916 | | pagina 3