ZIJN VL0EK
door HEINTEN HERTENAGELS
Brand der Kerke van Peliinchova
De Hooitijd
IS
52
PASTOR SCHOLAERTS AANTEEKEN1NGEN
Omnis caro foenam.
H. NORDA.
vervolg
M’lchlor Broederlam die zoo lange den reuzen-
tore b>wo nd had en da»r booge van uitzijn
w rkkamer de uren hai afg kondigd, *n verbeelde
nn geen Aanbiddinge der Herders maar den
Vlo»;k der landslieden die naar hun verwilder
de velden terugkeerden. In ’t verschiet zag men
den Hallentorre uitstéken met de zinnebeeldige
drake, die nen wimpel uit hare mulle Het vlegge-
ren waarop er te lesen stondweg met dia duit-
eche schapers I
leeraard David, met zijn penseel hooge van
P. L. Scholaert, pastor.
H. VANDERGUCHT.
oorbeeld maar toch al lid menschelijk, ’n had
geen tijd te verli zen kets genoeg en te vele voor
zijn Maagden en Martelaressen die hij als bof-
vrouwen road de Hemel -orst!na te scharen had.
't Ging zoo groot, dat hl; niet ’n wist »ie ee sr
genomen om zijn Sinte Katharina, z in Sinte
Barbara, ztjn Sinte Aga ha. zijn S nte Agnes, zijn
Sinte Lucia, zijn Slnta Oclla, en gh- 1 zi<n uit
gelezen stoet te verbeelden; en, toen nog al marte
laressen van Eigenland, m t name en toename,
met deugden en daden derbi
Hij 'n moest zijnen toevlucht niet nemon t t de
«commune vtrgi umen de eers e de gereedste
voor «model» aanveerd n, ’Cgon- waartoe de
duitsche kunstenmakers van nu -oo t aan zuil n
gedwong n zijnWillen ze dan nog entwat van de
fcunste, ne verren zw; m der»aa behou den...
Nevens hem horig reeds de opgemaakie schilde-
rle van den nieuwen G mbijs“, den ongerechtlgen
rechter, die men zi|n vel afstroopte en nen. stap
verder aan 't leertouwen was, om het gebrek aan
kalfsleer aan te vullen.
Karel van Ypar, die weleer honierden Aanbid
ding n der W jz *n uit het O >sten op 't panneel ge
bracht had, mtek nu voor zin geboort- stad de
Vereering d> r K ing n aller landen voor de her
geboorte der K jninginue van het Westen.
Lanceloot Blondeel, die ’t truweil en ’t penseel
handhaafde schiep daar den vergulden bouwval
van het duitsche rijk, met verkatkerde puinen in
de ver e. Nevens hem kon men dé machtige prach
tige schouwe van hel Recht, schooner als de die
van het Vrije te Brugge, ook van zijn hand, gade
slaan en bewonderen. De prinsen van het Recht
en de Vrede, grootsch*r als Karei den vtifden, wa
ren daar meesterlijk n onvorgelijkigüik schoone
voorengesteld en uitgevoerd. Die schouwe sloeg
alle andere dood.
Fra Angelico 'n was daar ook niet te kort. Hij
stakzaere zijn spelende er gels met hun hemelsch
muziek in den H mei, en maalde ter goeder ure nu
duitsche duivels, die op hu i dutvelsohe instrumen
ten de lljkmarsch van het geborsten rijk uitgalmden.
De satersche Brueghel was bezig met geheel
Duitschland op den hekel te zetten.
Ne-ueh^ei*1 reegs^m tafereelen Wilt ge ne keer
zien hoe dat ’t gesV ld was
’n S’aaltje drie viere Hf-t dikke en h t magere
Duitschland; nen tweeluik
Eerst de vuile duitsch keuken, waar de vette
bollige prutsen ’n half zwijn aan 't opfretten zijn,
en hun vingers aflekken en waar het biervatje op
den tafel staat bij de werke, en de jongens in de
wigge liggen met het tuitje in den mond en de
bterflessche in huu handjes.
welke kapelle schijnt gediend te hebben als eerste
kerk van Pollinchove.
Hier verdient bemerkt te worden, ’t geen zeer te
verwonderen is, dat de vlammen nlett-genstaande
zij geheel het venster der «uydw< sterschen gevel
verwoesteden en voor uyt schoten bo en beneden
en ter zijden, nochtans het kruysbeeld van den
Za.eligmaeker dat buiten stond tegen den g vel,
ongehindert gelaeten hebben, ten 2edat men in
deze gevaervolle oogenblikken noch mens. hen
benevens noch eenige rampen te betreuren beeft
gehad, ten 3‘ dat geene andere gebouwen noch
huysen in brand rijn geraekt niettegenstaande
den g-weldigen en sch kverwekk-mden rezen van
vuer, die drijvende viel op het dorp, mits de wind
uyt het noordoosten kwaem, maer die niet fel was.
Wat de oorzaek des brands geweest is men west
daar ntetaf, de eene sprekrnzoo.de andere anders,
geloofwaerdige persoonen houden vast dat zij vuer
zagen in den kloktooren te wijl het nog maer
brande vooren in de kruisbeuk, andere mey en
dat het vuer zal a* nsteken hebben aen den kiuys
autaer doo” de ’wpleitendheid der Missedimders
die nder het lof den vuerpot van het wierookvat
noch veuzende zouden gelaeten hebben bij het
Koolbak ken en op den voet des autaers. Wat er
van zij, tot noch toe, allen zijn gissin gen. Onder-
tusschendtt weten wij, dat het den wil des Heeren
is gewei st, wier aen wij ons met volle overgevlng
onderwerpen wij moeten denken met auxt dat de
Heer ons beproevende geslaegen beeft, en met
betrouten verhopen dat Hij 't zal genezen en ons
met het weldaedbeloonen zal, met ons eene nieuwe
kerk te scheuken.
In den brand zijn gebleven een H Olievat
st»ende in het tabernakdke op den toog zes
schoone in zilver gestelde reliquien te weten van
het H. Kuys, van O. L. Vrouwe, van d'H‘ Anna,
van den H. Bartholomeus, van den H. Rochus en
den kosteiijken haemer van den H. Eliglus, alle lig
gende in het wijnkasken in de sacristie en die ik
bij alteratie vergeten had. Daereuboven zijn ver
brand nde sacristie een der zes beste kandelaeren,
het nieuw zwart beste antipeudium en verscheyde
andere, de midden en derdeklas der ornamenten,
de drie beste alben ne ens verscheyde andere, den
ailerschoonsten bentdictieboek, de beste en mid-
denste Communledwaelen, verscheyde roketten,
autaerdwaelen, veel corporaelen kelkdoeken pal
jassen, tapijten en ongeluk; ig’ijk dieschoonegroote
noch maer nauwelijks opgemae*te kas.
In de kerke zijn tot asschen gebragt den 0. L.
Vrouwen autaer, den Kruis autaer, m-1 de schll-
derie verbeeldende het stallek' n van Bethlehem,
en den schoenen beogen autaer met het b eld van
den H B rtholomeus daer boven, en op zijden de
beelden van den H. MacLutus met zijnen »isch, en
van den H. Laarentius met zijnen rooster, voorder
twee schoone biechtstoelen in wagenschot en twee
in deelien hout, twee tableaux waerop het eerste
de martelie van den heiligen Bartholomeus, en het
tweede de afneming van het kruis ons Heeren het
beeld van den H. Eligius, eene groote kas voor he
baldequln, en een gelijke kas dienende voor remise,
den orgel met hoogzaal en onzen schoonen predik
stoel een drutvenboom verbeeldende waarin terwe-
halmen, zijnde ’t brood en de wijn, geheeljn
snywerk, oud gesculpteerd, een meesterstuk ge-
waardeert op twalf duyzend francs, Waervan noch
aen de vlammen onttrokken zijn het beeld van den
H. Donatianus mits den selven stoel voortkwam uit
de gesupprimeerde kerk dezen heyligen te brugge
toegewijd, en de twee engels van ter zijden, den
eenen houdende den bisschoppelijke staf, en den
anderen den mijter; bove dien is verbrand geheel
het inwendig van de tooren en dat is vier zolde
ringen, de horlogie kaemer, en de allerschoonste en
harmonieuste klok gesmolten, wegende tegen de
vijf en twintig hondert ponden, behalvens een
groot stuk omtrent het derde deel der klok alweer
het beeld van O. L. Vrouw op stond zuyver en
ongeschonden daer nevens is ook ge-molten de
schelle genoemd Macbutle omdat zij noch voort
kwam uyt de oude kapelle van den H. Machutus
Het veld is groot. Zijnveldwordt kleen.
Ge mist! roept hij, de dood schudt: ne"n.
Ge mist van veld Kan mij niet
[schaden.
Die maait zal oppren ook en laden.
De wagen wacht‘k laad hem ten top
dan werp ik er uw hooiook op
Het veld is groot, en ‘t hooijaar goed.
De zonne laait en brandt. Hebt moed
Sa maaiers, eer de nood komt nijpen,
sa! wilt den langen zeisen grijpen,
Eer wij den zegewagen laan,
moet 't rijke veld vol oppers staan
Het veld is grootde maaier blind.
Hij slingert ‘t zeisen zoo gezwind,
dat hij nog rijp nog groen komt sparen.
Te laat komt d’ hooier dit ontwaren
en of hij roept, en tiert, en bralt,
de zeisen rond.... zijn voeten valt.
Het veld is groot, de voorraad wast,
‘t Wordt tijd! Wie tor st met mij den last
De maaiers die erom bezwijken.
Het hooimat ligt vol maaier slijk en....
Eer men den'zegewagen ment,
zijn er geen maaiers meer omtrent.
Het veld is groot het hooi moet weg....
eer storm en wind eer reg' en sleg’
nu komt'tmoet wegWeg zijnde lieden,
die maaiden ‘t hooiWie nu ontbieden!
De wagen wacht. Wie weert dien nood?
De groote maaier komt de dood.
Het veld is groot, mijn zeisen ook.
Zulk werk is mij een kaf, een rook....
Alleen zal ik door ‘t last geraken
ik maai, gij moet maar oppers maken.
De wagen wacht Ik zal hem laan
gij kunt er op, of nevens gaan...