VICOGNIE
HET FORTALÏTIÜM DÜNENSE
ONS HEERE EN SINTE PIETEN
80
81
WEST-VLAAMSCHE VERTELLINGE
’t vervolgt.
i
Men dreef uw munken uit uw landen,
men raafde en roofde uw heeren huis,
men weerde uw kerk en kloosterpanden,
men sloeg uw have en hof in gruis.
Men dronk dan zelf uw eedlen wijn
Viconia van Vnlencijn.
Viconia, waar zijn de dagen,
dat om uw vrijen klooslerzoom
uw witgewolde schapen lagen,
uw runders langs den Yserstroom,
en dat men kweekte en dronk üw wijn
Viconia van Valencijn
Als hij, dat vlaamsch hoorde, kreeg hij
nen ongehoorden schok de nachtmare ver
liet hem, en, hij schoot wakker. Geheel den
dag deuce, kwam men hem aanspreken, tier
de hij laat me gerust, ’k heb ne schrikkelij-
ken droom gedroomd.
Dan deed hij nestap achteruit, bezag zijn
werk, en vroeg hun hoe vindt ge mijn ver
vloekten
Dante bezag hem met verwonderinge en
sprak bij mijn eeuwigheid, zulk een beeld
’n is er in d’ helle niet te vinden.
Van Maerlandt hief zijn gebogen hoofd op,
bekeek den vervloekten en zei -.hij is vervloekt
schoone
testibus Joanne Carré el Lucretia uxor Joan-
nis Juedekcn.
De eerste Registellum Baptizatorum
der proehie X. beginnende van hetjaar 1620,
naamt maar het kamp in 1630, den 7 April.
Dit is de eerste maal.
Wij zullen hier den volledigen tekst af
schrijven, omdat dit om meer dan eenen
reden belangrijk is, en voor deze studie zelfs
yoodig is om het betrek der versrhillige fa-
milien er in aangehaald, zooveel te heler te
kunnen nagaan. ’1 Zal daarbij voor de ge
slachten die uil het Fortalitium lot heden ten
dage zijn overgebleven nog welkom heelen
-7 Aprilis 1650. Ego infrascriptus bapti-
zavi Agnetcm filiam Judoci Rijcke et uxoris
Catharine.Panne natam hac die hujus mensis.
Susceptores fuere Johannes Coornhuuse,
ex fortalitio Duneusi, et Agnes, relicta Fran-
cisci Dimbaw etiam ex diclo forlalitio.
Hubertus Bliecq, pastor.
Merken wij aan dat de zelfde Hubertus
Bliecq in't jaar 162'2, den 26 November op
den zelfden register schrijft, doch mei de
oude formule Baptizavi Joannem, filium
yiduse Coornhuuse militis. Susceptor Huber
tus Bliecq, Susceptrix uxor Guillielmi Comin.
Diensvolgens maakt hij geen gewag van
het fortalitium, alhoewel er sprake is van
een miles een krijger uit het kamp dat te
dien tijde misschien nog geen echt fortalitium
was.
Wij zeggen misschien,omdat paslor Bliecq,
wellicht hem strenge gehouden beeft aan.de
oude formule en slechts het woord «militis»
heelt durven inlasschen
De Register Contrahentium Malrimo-
nium der zelfde parochie zelfde jaar begon
nen IG20 brengt ons ter kennis van den
volgenden akt: Den XX1III Juni 1650 vinden
wij
Matrimonium coniunxi, praemissis tribus
denunciationibus ego infrascriptus rector Ec
clesiae parochialis de X. Dominum Adrianum
de Cuper Gubernatorem militum in fortalitio
Duneusi, paroehim de X et Joannam Coene ex
prmdicto fortalitio et parochia ptmsenlibus
Hubertus'Bliecq. pastor.
Het jaar 1654, den 6 Juni Premissis
tribus denuntiationibus ego infrascriptus
Rector Ecclesiae parochiali de X Coniunxi
matrimonio Joannem Vercruijce militem ex
forlalitio Duneusi ei Joannam Bakëroets filiam
Judoci militis dicti fortalitiipresenlibus testi
bus Domino Jeronimo Vallecho et N’icolao
Bricx, Catharina Bakeroet.
Hubertus Bliecq, pastor.
't vervolgt
Hubertus Bliecq, pastor.
Hetzelfde jaar 1630 den I I Mei geeft de
Regist. Baptiz Ego infrascriptus bapli
zavi Bernardum filium Joannis Cousin el
uxoris Clare Necle uatum 8 hujus mensis.
Susceptores fuere Bernardus de Cuper, ex
fortalitio duneusi et Anna Fontaine ex civi-
taie X.
De Reg, Contr. het jaar 1654, den 50
April Ego infrascriptus, premissis tribus
denuntiationibus, coniunxi matrimonio Ju-
docum van Vprc- et Annam Nohij ambo ex X.
vel fortalitio Duneusi jacenli in dicla pa-
roebia. presentibus leslibus. Domino Jerony-
mo Villegas, Domino Francisco Maes, Maria
Marchant, Agnes Dimbaw vier getui
gen.
neuze en hervroeg hem zonder complimen
ten, wat ze alhier verstonden voor: recht:
justitia, en voor geroep clamor, waarvan
er sprake was in ’t gezegde Gods, en de Be
stierder en koste wel niet verder of te ant
woorden. Hij dachte wel naen overwoeg
den zin van het latijn; trouwens hij kende
goed latiin ge kunt wel peizen die zulke
kanons gieten dat ze meer oflatijn verstaan.
Na wat peizens kwam hij los. Hij ging
voor zijn ijzeren gedrocht staan en sprak.
Wij kennen geen anderrecht, justitiam recht-
veerdigheid ook, dan dit; en hij toogde met
nen zwaai het reuzenlijf van ’t Kanon.
Dit is onze macht, ons recht, dit koomt
ten anderen overeenuit,macht is recht. Ver
staat ge rechtveerdigheid, nog goeddit is
nogmaals ’tzelve: ’tis recht, en veerdig, ge
reed om recht tedoen. Blijft dan die clar»or
en die is op zijn advenante; en h en is geen
kleen verzuchtje dat hij geeftgezoudt on
der de eerde kruipen van ’t schabouwlijk
geruchte de donder en kan daar geen lap
aan leggen.'k En poize niet dat ge ievers be
teren uitleg zult vinden. -
Sinte Pieter stond verslegen, maar niet
uit zijn lood geslegen hij bekeek alzoo een
keer dit monster en sprak: ’k zie dat ge zoo
verre gekomen zijt dat ge zulk dingen al
moet van verschillige stukken gieten! als
dit kanon op zijn geheel is en te gare ge
bracht, ’t is nog een brokke van een kanon!
En hoe groot dat ’t is, de werpschichten
hoe groot ook en zijn nog geen manhoogde!
Dit is alzoo een speelding als ge dat ver
gelijkt bij ’t geen dat ons Heere in zijn oor-
logswinkel staan heeft van een stuk gescha
pen Moest er zoo eentwat öp uw gedoen-
te, wat zeg ik op geheel den aardbol neere-
komen, hij verginge met den slag in stof.
Uw- kanon? poteerde, man; onoozele
bliek, ’k Ga u eentwat zeggen omdat ge zoo
beleefd waart het kan me letter scheelen
dat ge het geloofd of niet ’t zal toch waar
blijven Die rechte wandelen in d’ oogen
van God en ’t menschearecht eerbiedigen
'n moeten uw kanon niet vreezen maar die
in ’t oordeel met zulk en stuk op hun rugge
moeten staan, die hebben geen kleenen
last van Consciëntie
Met ’t krieken van den dag was Sinte
Pieter daar gezet, en hij klopte aan de
groote werkhuizen op de groote ijzeren
poorte. Seffens binnengelaten, ’k Zal nu te
minsten eentwat van den oorloge weten,
dacht hij, en als ons Heere mij dan onder
vraagt, ’k Zal met mijnen mond vol tanden
niet staan, maar uit den oorloge kunnen
klappen lijk een die ’t van bij gezien heeft.
Hij vroeg naar den Bestierder, en deed
hem zijn gelegendheid uiteen.
Beleefd dat hij was ’t ging er van ben
t’ uwen dienste, met uw oorlof, als ge ga-
dinghebt,met uwe welwillendheid,uwswel-
nemens, als het met uwe goedheid overeen
komt, ge’n hebt maar te piepen, wat be
geert ge nog, en duizende complimentjes.
Ze waren daar juiste bezig, een geheelen
ploeg -volk, met een schroomelijk groot
kanon, dat versch uit den oven kwam, stuk
voor stuk gegoten, aaneen te- schachten
’t was bijna opgezet, en de Bestierder deed
geheel het gewaag er van uiteen met sluize
en schroo.
Maar van Sinte Pieters text en gebaarde
hij niet. Jamaar Sinte Pieter en liet het niet
liggen en hij stak zijn papier onder zijn