ZIJN SPOOK
VIT ’T SCHOLE,
DE ROODE ROOZEN
9G
97
hij sloeg zijne oogsjes hemel-
Westvlaamsche Vertellinge
HEINTEN HERTENAGELS
Nu rust hij te midden der verbrijzelde.ge
bouwen op het overhoopgeschoten kerkhof
maar zijne schoone ziel is gehemelvaard daar
waar noch den geesel van den oorlog, noch
de puinen van de verwoesting te vinden zijn,
naar het landoord van de eeuwige vrede. In-
tusschen zal bij ons zijne gedachtenis eeuwig
blijven voortleven.
Moeder Bos, koppe kwaad omdat zij met
hare twee zoontjes T open stedeke had moe
ten verlaten, dat verre achter ’t front gelegen
was en dat de DuitSchen doelloos en ten on
rechte bombardeerden, was komen vluchten
eerst naar Veurne-stad die ze naderhand ook
nutteloos beschoten, dan naar de Panne,
die ze zonder reden ook met bommen begooi-
den en was eindelijk om gerust te zijn en bui
ten schote diepe in Vrankrijk aangeland.
Moeder bad nu den oudsten pas 5 jaar oud
naar de schole gedaan. ’T was nu een jaar bij
kan, dat hij zijne kinderschole had moeten
verlaten en dal Moeder hem lusschen in
’t eene en ’t andere zelve hadde moeten aan-
leeren. De Meester had den kleinen aan den
hoek van den eersten bank gezel nevens zij
nen lessenaar en hij hield ’t ventje in den kijk,
daar bet hem bevallig scheen en er slim
ui'zag.
Dezen morgen, de Paster, die op ronde
was om zijne parochianen en de vluchtelin
gen wat le troosten, aan te moedigen en som
migen te vermanen, die wat buiten de schreve
liepen, kon niet nalaten de schole binnen le
gaan om zijne lievelingen ne keer te zien en
te zegenen
Hij had den kleinen dadelijk bemerkt.
Hoe is uw naam manneke vroeg de
paster.
Fernand, zei ’t ventje.
Kunt gij lezen wedervoer de paster.
Onze vader die in de Hemelen zijt, bad de
kleine, en
waarts.
O! Roode roozen van den Yzer neen,
men plukt u heden niet in de weelderige
hoven der vrede, in den zachlen en veien
grond van Vlaanderens .lustwaranden, maar
op den kruisberg hard van steen, gelijk Vondel
bel schoon wist.te zingen.
Ja, te midden den vlaamschen kruisberg
waar nu de harde kunststeenen verbrokkeld
liggen, daar bloeide menige vlaamsche rooze
die den geur barer verdiensten ringsom de
streeke verspreidde en toch, omdat de roo
zen maar den leeftijd vaneen rooze doorleven,
met de buien van den oorlog te vroeg helaas
ten gronde geslingerd wierd, en met alle
aardsche schoonheid in het gebied der ver
getelheid verging.
Maar kan mende roozen vergeten? Kan en
mag men de roode roozen van den Yzer ver
geten
Is het aloud vermaarde stadje, dat alleen
nog den roomschen adelaar in zijnen schild
voertdat nog den vrijen polsslag gevoelt
van de onvergelijkelijke stroke van Veurne-
Ambacht, bloeide tol over cenige weken een
dier onvei welkte roozen die spijts de verdel
gende band des lijds en spijts de verwoesten
de roede van den oorlog al haren luister on
geschonden bewaard had. Gelijk over meer
dan eene halve eeuwe was zij nog den geur
hater vaderlandsche deugden ongodsdienstige
geplogendheden over de gansche landouwe
verspreidende.
Daar stierf den 10 September, van de men-
schen geëerd en geacht en van Gode bemind,
de Heer Vandergucht. een vlaming van den
ouden stam, een vriend en raadsman van ge
heel het omliggende een man van den ouden
eesch, een christen en een vlaming van één
si uk.
Hij was gelijkmenig man dier heldenstreek,
eerd en Imdemvast aan den vadergrond ge
hecht, en heeft er zijne laatste dagen spijts
hei onophoudelijk en onverbiddelijk geschot
willen doorbrengen.
’k En kan hier toch niet eeuwig en ervig blij
ven, dacht ze dat ik hier iets vonde om in
zijn handjes te steken, maar ’t zijn al zulke
onnoozele prulledingen. Ze heft heur hoofd
op en kijkt of er daar op 'n kasse of op nen
boord, niet 'n lag dat hem koste dienen, als
beur oogen al met nen keer op de kroone
vallen die Karei de Groole op zijn hoofd
staan hadde. Dat ware ’l percies, peisde ze.
Die kroone afgenomen en den kleenen deug-
niet in zijn handen gesleken. Hij was over
van contentement. Dan ging zij beuren gang.
Het keizerlijk paar was hebbelijk gevleid.
Iloe is het toch godsch meugelijk Vreemde
oogen dwingen, deed, de baronnesse, want
’t was eene van die breedde, en, als ik u mag
ne raad geven, ’k zou bovendien, alle veertien
dagen ’n ander kindermeisen houden. Maar
lieve vrouwe we'zijn al zoo verre Dan
alle acht dagen. We zouden wel moeten ’n
beddeke van die soorte zaaien, deed de moe
der. Alle acht dagen Menschen geleere En
ton? En ton I sprak de baronnesse, en wel,
ge moet dien fraaiaard, nu en ton, ent wat in
handen geven dal aan de rebben houdt, en
daar niet uitbouwen met ’n papierlinkske,
lijkof iker daarzag liggen. Komtne keermèe.
Ze staken de deure open, en de schruwelare
lag te slapen lijk ’n rooze met de keizers-
kroone in zijn handen. De veertiendaagsche
kindermaarte, die ook' mochte meekommen,
om de kunste af te loeren en te leeren, sloeg
heur handen te gare, en zonder te vragen of
ze wel mochte ’n woordeke lossen kijkt nu
ne keer, riep ze naai1 dienzantjekakker.zoudt
ge niet zeggen dé. dat ’t de fraaiste jongen is
van geheel de wereld. Hebt gij dat in zijn
handen gegeven, zei de prinse tegen ide ba
ronnesse, dat’n is zoo kwalijk niet als hij
daarmee content is, dal is 'l bijzonderste.
Is dat geen voorleeken onderbrak, de
fiere moeder, geen pronostiek? Wie weet,
sprak de prinse, dal dit nu eens een pornos-
tiek war! Ze vertrokken, de groole lawaai
was weg, en d’eenvoudigheid, die nog
al ne keer de wijsheid is, de maarte moest
daar wat bij blijven. Lijk M'ze daar stond
op beur eenigbeid, ze kruiste heur arems
over heur herte, stak heur rechter voetje voor
uit, en zei met’n gretende stemme. Zoudt ge
nu niet doodvallen ziet ’n daar liggen dien
uivalligaard Hij peis! zeker dat ’n’t is. Met
die kroone. en toen nog van ne keizer'. Och
Heere, kwestie zal hij ooit van zen leven in
nen broek geraken Zulk ne deerlijke puit,
maar ze zei het anders, ze wrocht met de
sch....Maar hij’n weetniet wat hij in
zijn handen heeft Ze zei nog al ,vele dat de
pastor niet ’n preekt, en vooraleer dat den
druistigaard wakker schoot nam zij de kroone
geheel wijde uit zijn handjes en zette ze wee-
re op het hoofd van ivarel den Groote. Ze
koste nievers beters staan! Olze gelijk hadde!
’n Stonde voor dal geheel die comedie aan
den gang was kwam de baron, van die ba
ronnesse, bij misslag, in de kamer,—hij was
maar van eenigte deuren gemisten, als hij
die kroone zag in d’ handen van dit onmon
dig kind. ging hij er op: Jongen! jongen!
zeide bij die daar indie keizerlijke wiege, on
tembaar lijk de wclpe van n~en tijger ligt te
wentelen,en imar te stillenzijt met’n keizers-
kroone, ’t verschil niet kennende lusschen ’n
goudene kroone en 'n nietig speeldingen,
wefet ge wel wat ’n keizerskroone is? ’t Zijn
wel vorsten in deze wereld die zulk’n kroo
ne dragen, maar die spelen op den planken
vloer der verbeehlinge dragen ook die kroone
en tijdens de middeleeuwen de narrenen zot
ten waren ook gekroond, ai gaf men aan hun
hoofdschutsel de name van, ezvimutse. Had ik
hier eerder geweest*, ’k zuti u ne pajas, nen
arlekin, nen hansworst in uw pootjes gesteken
hebben en, kost ge daar mêe niet gepaaid
zijn, en wel, ge moeste dan maar uwen kei
knagen. Wie weet, of ge later tijd, nog niet
zult content zijn met ’n pullemutse. Dit
name ik geren n zedelesse.
DOOR
’t vei:volg
’r vervolgt