GUIDO GEZEIH1E 103 102 I. V. H. zoodat ze hem moeten tegenhouden en ach teruitsteken, terwijl de menschen die dat spel bezien zonder te verstaan en daar al een treffelijk tijdeken voor het tooneel zitten hun hertje en hun zieltje uitverlangen tegen dat het stuk gaat eindigen en de gordijne voor goed gaat vallen, dan, ge moogt dan zeggen, dat het oorlog is. daar van verdriet en de jonge kinders niet meer willen lachen noch spreken van de landziekte ofte heimweeals de lekkerbekken geen water in hunnen wijn alleenlijk maar wijn in het water doen om den zweem van vorige weelde te behoudenals die overtijd den konijnenkweek, de konijnemelkers en de keunepiets verachtten nu zelve in een scha mel bakske de lieve konijntjes kweeken en ze naar weerde schatten als de commeren niet meer en weten waarover eerst gecom- meerd en daar den oegst te groot is hen moeten vastklampen aan een en hetzelve stokpeerd dat de rijke nu ook een keer we ten wat er van is van kortresse van geld te hebbenals er bij gebrek van die prochiega- zetten, er nog nooit meer gedrukte gazetten gelezen worden, en er nooit min nieuws ge weten wierdals de geletterde en geleerde wereld al met een keer noch menschen noch zaken bij hun name weet te namen alsof die heeren al t’ enden hun latijn waren, en als er niet weinig onder hen met de blinde x werken alsof ze hun einde zouden verloren hebbenals er veel lieden vergaan gelijk de sneeuw voor de zonne, terwil anderen het afstooven met geheele godsche dagen te scharten en te werken tegen de jeukte bins dat de ratten en de muizen, de vlooien en de luizen wassen en verlang van leven krijgen, ja, in eere komen en tot in de schilderkunste de letter- en dichtkunste toe hun voetje voor uitschieten als geheel de wereld in stokke is en dat geheel de wereld zou willen over eenkomen en vrede maken als de grootste vijanden die overtijd malkanders met de oo- gen hadden ze pistolen geweest zouden doodgeschoten hebben nu malkanders de hand geven gelijk jongens die over eenigte dagen met de kloefen vochten en nu overeen komen gelijk twee trommelstokken om een nieuw spel aan te gaanals daar waar eer tijds het jkoren viel onder de pikke de men schen neere tuimelen onder 't zeisen van de dood, zoodat de kraaien te vele eten hebben waar de menschen er te weinig hebbenals de putmaker bij stonden nier meer ’n weet voor wien dat hij den put delft, noch deze bidder voor wien dat hij bidt, noch den ouder niet zeker en is of het zijn kind is, noch het kind of het zijn vader of moeder is dat ze ter aarde bestellenals het werk van den tijd te trage gaat en dat de tijd zelve te zeere loopt keukenbaas zijn hoofd schudt en grommelt ’t is van nu voort al poteerde! Als de grond onder de hielen begint te begeven en in duigen te vallen, de grond zoogenomen met terd zoole en nagelwerk, causa de schaarscheid van leer en lap van nagel en tap, en de kloefen in eere komen bij groot en kleen, bij hooge e.i leege, al ware het maar voor de warmte zij hadden er toch altijd gedregen als de hemel zelve vervalscht is en de vogels tot de duiven toe, onschuldige duiven, onraad scheren over de eerdeals de menschen uitgaan met het slecht weere en ’t huis blijven, ’t huis wachten, voor de deure zorgen, voor den kelder zorgen, als het schoon weere is; als sommige rijke menschen al met een keer de armoede in de arrems vliegen en het, bij maniere van spreken, tamelijk wel stellen, alzoo tusschen half en hebbelijken sommi ge arme liën de koorde bachten den knoop hebben, en een pronkske vergaren, een ap peltje tegen den durstals de die die over tijd in een kortwunste kraamden zonder klinksnoer, nu in een huis wonen met een belle aan als de rijke lieden de deugden van de armen, en de armen de deugden van de rijke aannemen gelijk men verwisselt van kleeren, en voor de ondeugden item ’t zelfde zonder veel ondankals ze van Ons Heere en Sinte Pieter spreken daar waar ze sich- tend een halve eeuwe den kleensten heiligen van geheel den hemel niet meer en wisten te namen; als de scapulieren ook weer in eere komen met een geheelen reegsem hei ligdommen en gebeden naar willekeer dat men ze moet t’ einden de reke a'fkeeren en verbien, causa de superstitie ofte wangeloo- veals de flauwe kristenen zeggen dat het geloove om zeepe gaat en dat Ons Heere ge rust is in al ’t gone dat hier in de wereld ommegaat terwijl de harde kristenen houden staan, dat het geloove altijd het geloove blijft en dat Ons Heere Heere en Meester blijft en bermhertig gerust is in al ’t gone eenige onnoozelaars hier op de wereld beramen ofte uitkramenals ter contrarie het kaf een beetje van ’t koren gescheiden wordt, en dat de goê plaatse hebben om hun arrems op te slooven en heugelijk werk te verrichten, om dieswille dat het noodig is immers dat de nood in de weelde komt en het kwaad in het goed als de oude menschen sterven hier end zeemeeuwen van bet Noordzeestrand, aan de zeemeeuwen dei verbeeldinge; aan de zee meeuwen der poëzie, aan den Blauvoet, aan de kerels der Geschicdenisse,aan bet leven en streven van ons Vlaanderenland. aan ons oor beeld aan Vlaanderen en zijnen levensstrijd. We zochten in onze verbeeldinge naar de gouden duinen onzer zeekuste, duizend maal schooner dan de bruine rotsen en de barre heuvels met keien en steenen bezaaid die wij te aanschouwen hadden voor den boezem der vreemde zee. Het scheen ons of hadden wij bachten den rug in ’t verschiet de wonder- streke van den IJzer met zijne weiden en lan dingen zonder einde of grond, met zijne eeu wenoude hoven, en huizingen, waarboven tot in den verren einder rijzige torren de lucht inkeken. Hoorden wij daar geen vlaamsche stem men die ons toezongen leve de duinen met hun witte kruinen? We keken malkaar in de oogen en we sprongen op horkend naar de bekoorlijke stemmen die uitstierven in het wijde dal be neden het kreupelhout. Wij hoorden nog een brokstuk van Naar wijd en zijd dan w#t later iets van de Leeuwen dansen en een begin van de Vlaamsche Leeuw Dan stierf alles uil en de laatste toonen wierden gedoofd in den wind eene ontgoochelinge na een schooneu droom We keerden weere naar onze rustplaatse en sloegen Gezelle weere open. Waar hé-jb zoolange eweest?, klonk een zoete kinderstemme in de zoete tale van “den IJzer Kmandolier jongsje de angere zijn al verre vooren Hoe aangename klonk die zoetgevooisde tale in onze ooren We schoten vooruit, maar we hoorden dë kinders veel zeerder weg loopen dan we na derden en we riepen hun na van waar zij-je? Geen antwoorde, alleenlijk het zoetvloeien de kmandolier hoorden wij voor den laatsten maal verder op tusschen de struiken. Omijn Vlaanderen in verre landen... G. G. ’t Was in ’t najaar, als de smoor vol heimlijkheid in de verlaten lanen als een treurzjeke droomer komt nederzitten, en in het wisselverwig gewaad der boomen be- wegeloos blijft hangen, der boomen die dik ke tranen weenen omdat alles romdom hen als op sterven ligt. Hooge, op de kruine van den hoogen heu vel met zijn hellende boomen en dikgewassen struiken zaten wij ons getween op de bonte zoden met de onvergelijkelijke tinten van het herfsttapijt bezaaid... te lezen en te genieten in Gezelle». Beneden ons, beneden de rotsen dien den afgrond omgordelden, wiegelde bet einde- looze verschiet der groene donkergroene vlakte, de eindelooze zee. Daar zaten wij een herdacbteneén stond de schoone oorbeeldige, de schoone dichterlijke stroke van Vlaanderen bij het woord, bij de ziel van beur uitverkoren dichter. Eensslags doorboomde de rijzende zonne den sluier van den nevel en we waren onver wachts omringd van al de pracht die de rijkste schilder van den Herfst ooit heeft voortgebracht en op doek gesteld. De donkergroene waterspegel der zee had als bij tooverslag een lief lichtblauw lente- kleed aangetrokken blanke meeuwen, bij honderden, wiegewaagden over die onmete lijke ruimte en op den grijzen grond der diepe kimmen kwamen zij ons vooren als een zelveren sneeuwval die krinkeldewinkel van uit den hoogen hemel de baren der zee kwam streden. Onze blauwwendige zeemeeuwen waren het niet, maar ze deden ons denken aan de I ’T VERVOLGT.

HISTORISCHE KRANTEN

Rond den Yzer (1916) | 1916 | | pagina 2