DE TUINKLOKKE
PAROCHIEBLAD VAN IEPER
ZESDE JAARGANG
1935
NUMMER 4
ZONDAG 12 MEI
Moeder met heur
moederhart
Goudkorreltje
Gtjido Gezeli.e.
De Tuinklokke
Inzonderheid van Sint-Maartens
Administratie
▼•raclujnt
timmaal juri
Janseniusstraat, 5
Als moeder jong is
Op haren schoot heeft zij den kleine liggen, achter
over. En bij de stoof warmt ze zijn bloote voetjes, dat
de teentjes krollen van de wellige deugd.
En zijn vuistjes nijpt hij ineen, en hij kraait, lacht
haar tegen.
En zij lacht en kijkt hem diep in zijn oogskens.
En dan mag de wereld rond haar vergaan, zij zal
het niet gewaar worden.
Want den hemel ziet zij op aarde, in de oogskens
van haar kind
Gisteren bestaat niet meer. Om morgen denkt ze
alleens niet. Vandaag alleen bestaat.
En daarin, zij met haar kind.
Zóó is een moeder met heur moederhart.
De wereld en het huis slapen in den stillen nacht,
rustig.
Maar de knaap is wakker geworden.
En licht komt op den vloer, onder de deurspleet door.
Stillekens is hij zijn beddeken uitgekropen, heeft
behoedzaam de kamerdeur opengedaan en staat.
Moeder zit daar naast de tafel, bij den vredigen
schijn van haar lamp, in slaap. Met de kous op haar
linkervuist en de stopnaald omhoog inde rechterhand.
Moeder, waagt de knaap.
Haar oogen gaan open, bezorgd:
Och. kind, op je bloote voetjes!...
Aar. haar kind denkt zij eerst.
Zóó is een moeder met heur moederhart.
Verre weg kan haar kind zijn, verre van haar weg.
Het land over, de zeeën over, misschien.
In den zoeten zomeravond, als de blaren zelfs niet
verroeren, als de wereld hijgt van de rustin den
vredigen avond, als de sterren pinkelen in de lucht,
daarboven
Dan zeggen de andere menschen:
Wat is 't toch goed buiten
Wat flikkeren de sterren toch helder.
Een moeder zegt dat niet. Maar zij peinst in haar
hart:
Nu moet hij ook naar diezelfde sterren staan
te zien
Want de wereld bestaat maar voor haar kind. En
de wereld is maar schoon voor haar kind.
Zóó is een moeder met heur moederhart.
Aan dat hart mag hij zeer gedaan hebben, veel
zeer en verdriet.
Op 't hart van zijn moeder getrapt, zeggen de
andere menschen.
Heele nachten zal zij ervan wakker liggen, met
haar oogen wijd open. En hem daar zien staan voor
het bed lijk toen hij nog een knaap was.
Zeg haar dan 's morgens toch niet
Een deugniet is hij!
Want schuddekoppend zal zij zeggen
Goed is hij van draadMaar verleid, verloren
geloopen. En terugkomen zal hij
Hoper blijft zij, tegen alle hoop in. Verwachten,
zeker zijn.
En als hij dan terugkomt, dan hoeft hij zelfs niets
te zeggen of te vragen. Hij is terug. Hij heeft niets
misdaan, niets.
Zóó is een moeder met heur moederhart.
God schiep dat hart: uit Hem is 't gekomen, dit
eenig prachtstuk.
Hoe moet Hij zelf dan zijn!...
Als Hij ons draagt op zijn handen; zorgzaam naar
ons blijft kijken; de wereld voor ons doet bestaan;
alles vergeeft, neen alles vergeet
Zóó is God met zijn Godshart.
TH. VAN TICHELEN.
Komt, en 'n beidt niet meer,
jeugdige kringen
op Iaat het herte en de
tonge nu springen
uit is de winter en
groene is de wei
los laat de tale en de
tonge 't is mei