Lotje uil den Porseleinwinkel
alri-
lieu-
n en
De verdraagzaamheid onzer
voortreffelijke regeering.
Bekwame bestuurders.
Nog over Vlamingen en Walen
MENGELWERK
7
weer-
Wordt voortgezet.h
En wel tien minuten, na den gewonen tijd
ging de pasteibakker naar huis. Hij zag geen
koopje contra dertig dulze nd
hui verda
j fprsk
door
licht bij Janus, en ouder gewoonte keek hij naar
den kerktoren op, als kon hal maantje, dat zooe-
ven doorgebroken was, hem het antwoord geven
op de vraag
Wat schorl er dan toch in den porselein
winkel?
Janus was geen man \an doordrijvende wils
kracht; maar hier gold het immers zijnen
oogappel hier stond hij immers voor het
v reeselijke Wat zullen de menschen zeggen?
Hij zou...
Wal?
Nu ja, dal wist hij niet.
Maar nadat hij misschien wel honderdmaal
van de keuken in den winkel en van den win
kel in de keuken was gegaan, kleedde hij zich
aan, en zonder een woord ter opheldering slapte
hij de straat op, in den motregen.
Van verre gezien, hebben de zaken een
altijd bijzonder en soms onnauwkeurig
voorkomen.
Dat zou de heer Grousseau, fransche
afgevaardigde, niet mogen vergeten heb
ben wanneer hij onlangs, tjjdens de veis
handeling eener interpellatie in de fran
sche Kamer de verdraagzaamheid van
het belgisch katholiek ministerie jegens
de vrijdenkers stelde tegenover de on
verdraagzaamheid der rad i kale fransche
regeering ten opzichte der katholieken
De heer Grousseau heeft vergeten zijn
lantaren te verlichten wanneer hij twee
twee toestanden vergeleek die niet verge
lijkbaar zijn. Het is voor niemand eea
geheim dat de belgische Grondwet milder
is dan de landswet van 1875 onder welks
beheer de d rde Republiek zich vrijwillig
heeft geplaatst. Het vereenigingsrechf, bij
voorbeeld, is bij ons een grondregel ter
wijl in Frankrijk de stichting van het min
ste fanfarengenootschap afhankelijk is van
de toestemming des middenbestuurs, door
den prefect van het departement vertegen
woordigd. Wij zouden dus ónmogelijk,
zelfs indien wij het wilden, de politiek der
combisten in België kunnen oprechten.
Wat de scheidingswet aangaat, wij zouden
ze hier ook niet kunnen maken, daar de
begrooting der godsdiensten evenzoo door
de Grondwet herkend is, en de herziening
dezer laatste maar kan gedaan worden
met de toestemming van de twee derden
der Kamerleden; welnu, met het stelsel
der evenredige vertegenwoordiging, is dat
Kan de paus soms onfeilbaar zijn, ja ot neen?
Ja, zegt ge. Goed. Logisch gesproken is een man
die beweert onfaalbaar te wezen in de weten
schappelijke kwestiën belachelijk, maar hij die
zich onfaalbaar bsweerl in godgeleerde kwestiën
is eenvoudig onredelijk.
Inderdaad, de godgeleerdheid is enkel eene
aaneenschakeling van onderstellingen of hypo
thesen, de eene meer logiek dan de andoren, een
groot getal zelfs belachelijk; maar geen enkele
zal ooit kunnen worden bewezen Die onderslel-
hebben inderdaad voor doel, kwestiën uit te leg
gen, die gansch buitan de wetenschap, buiten
het bedrag van onze nasporingen en opzoekingen
zijn (het is slechts door een misbruik dat de
godsgeloerden zich soms mst de wetenschappe
lijke vraagstukken moeien). Onmogeb’k ze dus
als onwederroepelijke waarheden op te dringen.
Men kan ze voorstellen, ze ontwikkelen als on
derstellingen, maar niets meer; ieder is vrij ze
te aanvaarden of te verwerpen. Dat wil niet zeg
gen dal die hypothesen daardoor zonder intrest
zijn er kunnen er zelfs bij zijn die waar zijn maar
hoe wilt gij bet toch eindelijk bewijzen? De gods
geleerden redeneeren niet alzoo (ik heb dikwijle
met die heeren waarvan eenige jesuieten waren,
geredekaveld); zij hebben eene middeleeuwsche
geestesgesteltenis; al hunne woordenuilkrame-
rijen zijn slechts de voortzetting van deze van
hunne waardige voorgangers uit de middeleeu
wen, de schoolsche godsgeleerden, uitgezonderd
de denkende godsgeleerden, modernisten gehee-
len, en de kerk vervolgt ze.
Aanvaard, Mijnheer, mijne oprechte groeten.
K. L.
Hij was bui le igewoon bleek. Er parelden
tranen in zijne oogen. En hij staple maar door
zonder te weten waarheen.
Dat moest ons nu ook overkomen,
zuchtle hij, ’t ergste ongeluk dat ons treffen
kon. Wal zullen de menschen zeggen? Altijd is
ons gedrag onbesproken geweest En nu, nu
zullen ze in de handen wrijven en juichen Ze
zijn toch niet beter dan wij!... Wat baten mij nu
de duizenden, die ik na jaren eerlijkheid heb
kunnen ter zijde leggen? Ik stonde ze af zonder
spijt, maar hier is geld machteloos... Die
lafaard!... Indien ik hem onder handen had!...
Maar Lotje is immers het eenig slachtoffer niet
op de wereld Doch --- dat is geene reden. Al
moest zij de eenige uitzondering gebleven zijn!
Mijn God, mijn God, wat zullen de menschen
zeggen?... Zij was mij zoo lief. Zij is het nog.
Maar hel ware beter geweest indien ik haar
naar’l graf had mogen vergezellen!... Mijn
God, mijn God, wat zullen de menschen zeggen?
Laat in den namiddag kwam Janus bij Pepijn.-
Hij was deonken
Hij \iel op eenen stoel neer, en bracht eenige
onsamenhangende woorden uit.
En toen de bloemkweeker, die zijnen schoon
vader nog nooit in zulken toestand had gezien,
hem vroeg wat er gebeurd was, toen vloekte
Janus. Hij vloekte en schreide!
Verward, zonder dat hij er bewustzijn van
naam burger van stad, de kopij van een
brief ontvangen (waarvan we de vertaling
zoo getrouw mogelijk wedergeven), die
gezonden is geweest naar de Redactie van
het Nieuwsblad als logenstrafïi tg op
een lasterend artikel verschenen in dit
blad. Met hunne gewone kwade trouw
hebben ze zich wel gewacht, die geleerde
heeren opstellers(ü), dien brief in hun
ne vodde over te nemen. Ook hebben we
het ons als een plicht aanzien dit schrijven
waarin die mannen eens duchtig op hunne
plaats worden gezet, in het Weekblad
aan het publiek kenbaar te maken.
Loontje komt altijd om zijn boontje
onthoudt dit goed onnoozele, lichtzinnige
pennekrabbers. In het toekomende zal het
u leereo, eens overwegen, vooraleer een
deftig burger, zonder recht of reden, aan
te vallen en uit te schelden.
Ge krygt wat ge verdient.
Nieuport den Januari 1910.
Aan de Redactie van 'l Nieuwsblad van Nieuport.
Mijnheer,
Ik kom te vernemen dat gij mij aanwijst als
zijnde de schrijver van de artikels aangaande de
Wetenschap en de Kerk, in het Weekblad van
Nieuport verschenen.
Eerst en vooral, vereert ge mij door die ver
denkingen; inderdaad deze artikels zijn goed ge
schreven, en duiden bij den schrijver ernstige
keanissen aan.
Wat het woord Apostaat aangaat, welke gij mij
naar het hoofd werpt, ik weet niet welke belang
rijkheid gij er aanhechl; ik heb de kerk verlaten
zonder eenig doel van intrest of van roem, op
den dag dat ik de overtuiging heb gehad dat ik
in de waarheid niet was.
Overigens bevind ik mij in goed gezelschap,
zelfs hier in Nieuport, bestaan er een groot getal
Apostaten; er zijn zelfs vrijdenkers onder de ka
tholieken van uwe vrienden die mij toevertrouwd
hebben dat zij ten geheele mijne gedachten dee-
len.
Alleenlijk verbergen zij hunne zienswijze, ter
wijl ik, mij openlijk vrijdenker heb getoond den
dag waarop ik ontwaard heb dat men mij in zake
van godsdienst de waarheid niet had onderwezen.
Ziedaar de reden waarom ik reeds geschillen met
godsgeleerden heb gehad. Men spreekt, men
schrijft, en men preekt tegeq mij; ben ik dan
waarlijk zoo belangwekkend. Ik laat overigens
de menschen razen; ik eerbiedig eenieders geloof
en overtuiging, en ik zet stillekens in mijn labo
ratorium mijne biologische studiën voort.
Men zegt dat ik in het College heel wel de
kristelijke leer studeerde, waarom niet? Ni hel
College heb ik nog wei ernstiger studiën in gods-
geleerdheid, alsook bijbelsche opzoekingen ge
daan; maar ik heb altijd het hoe en het waarom
van iedere zaak gezocht, ziedaar de reden \oor
dewelke ik mij niet heb kunnen ondergeven aan
de godsgeleerde tucht. Wat wilt gij, de gods^e-
lierden hebben hunne geloofspunten niet kun
nen verdedigen, en ik heb de ker’: verlaten.
Maar komen wij ter zake.
Het schoonste van de historie is dat de artikels
waarvan sprake niet van mij zijn. Ik verzeker u
dat ik nog geen enkel artikel, zelfs geen enkel
woord in het Weekblad van Nieuport heb geschre
ven. Er zijn er te Nieuport nog anderen Mijnheer,
die ten volle In staat zijn, liet vrije gedacht te
verdedigen. Dal hel m;j terzelfder!ijd toegelaten
weze, u te zeggen wat ik van de onfaalbaarheid
des Pauzen denk, vermits ge zegt dal ik mijn
godsdienst heb vergeten en dat gij hoopt mij te
doen zwijgen.
Gij draait rond den pol door een \loed ijdele
woorden, een scholalisch waardig, doer onder
scheidingen te maken aangaande het geval wan
neer de paus e.c cathedra spreekt; daar is de
kwestie niet.
Eene eerste en noodzakelijke vereischto
van mannen, die het bestuur eener stad
in handen houden is een klaar dóórzicht
hebben, dit is, na eene zaak grondig on
derzocht te hebben, na de voordeelen en
de nadeelen van die zaak te hebben over
wogen, zicli een vast gedacht vormen van
hetgeen in het belang van ’t algemeen
dient gedaan te worden.
Onze Nieuportsche stadhuisbaz. i mun
ten hierdoor vooral uit, want zy hebben
zooveel gedachten als garnaalpooten.
Een beetje voor de laatste kiezing van
1907 meenden zij gewaar te worden dat
de beenhouwers niet tevreden waren. Er
worden meer en meer beesten geslacht,
vooral gedurende het badseizoen; de been
houwers betalen meer en meer slacht, ech
ten tot groot profijt der stadskas, zoo ledig
als vele portemonnaies na de kanavalda-
gen. Hetstadshestuur van zijnen kant deed
volstrekt niets; hetslachthuis verviel meer
en meer; de noodige instellingen ontbre
ken. ’t Ging kiezing worden in 1907; er
was wel geen zaad in ’t bakske, maar dat
belette hen niet eenige dagen voor de kie
zing tot eene aanbesteding van herstel
lingswerken over te gaan.
De kiezing had plaats gehad en dank
aan de bijzondere middels, waarvan zy in
kiezingstyd de specialiteit hebben, bleven
zij aan ’t bestuur. Wij zijn er weer aan,
zeiden zij, dat de beenhouwers nu naar
den bliksem loopen; wij komen aan ’t
slachthuis niet aan ten anderen, waarmOe
zouden wij dat betalen.
De krot had nu vóór goed bezitgenomen
van de stadskas; er bleef niets anders te
doen dan geld leenen en de contributien
verhoogen. Om de Nieuportsche lastenbe-
talers niet veel Ie doen verstaan dat een
eene meerderheid welke geene enkele re
geering ooit mag hopen te vereenigen.
Ten slotte, de heer Grousseau heelt, onge
twijfeld, uit het eog verloren dat de schei
dingswet vooreerst door de vergadering
der fransche bisschoppen aanvaard is ge
weest, en dat het maar is op uitdrukkelijke
bevelen van Rome afkomstig, dat die ge
mijterde heerschappen een stryd hebben
aangevangen, waarin het natuurlijk was
dat de overhand ten laatste aan de wet
bleef. -
Wat de vermaarde verdraagzaamheid ging niet
der belgische regeering betreft, dat de
heer Grousseau zich eens de moeite geve
in onze gemeenten te komen zien hoe de
vrijdenkers vervolgd en
misschien wel niet op wettig gebied, maar
in hunne broodwinning, in hunne zedelyke
belangen, zoo niet met de medeplichtig
heid, dan toch ten minste met de stilzwij
gende goedkeuring van degenen die er van
ambtswege onze voortreffelyke(l?) regee
ring vertegenwoordigen. Hij zou waar
schijnlijk gesticht zijn, althans indien het
opschrift liberaal dat hy bij zijn naam
voegt en dat tegenwoordig in Frankrijk
niet veel meer beteekenis heeft dan in
Spanje geen eenvoudig lokaas is, dat
eene van de menigvuldige kleuren der
behoudende en klerikale meening ver
bergt.
had, liet hij zich ontvallen wat hem op hel harl
lag. Ot beter, Pepijn moest hel raden
Lotje? Alfred?
Ja, y> knikte Janus, on hij schreldi en
vloekte!
Dikwerf speelt het toeval eene gewlchilge 10I
in het leven; en zij, die er ’i hoogst de schou tere
voor op’ialon, ondergaan er soms ’t meest den
Invloed van.
Hier ook was hel toeval niet Ie ontkennen.
Zelden, zeer zelden kwam Janus bij zijnen
schoonzoon; nu was hij er gekomen, als ’I ware
werktuiglijk. En Alfred, die reeds verscheidene
dagen van huls was, keerde op dit oogenbltk
terug, en wilde even In 'l voorbijgaan
Pepijn goeden dag wensclien.
Er voer Janus als een electrische schok door
de leden, toen Alfred binnentred. De jonge ing,
wiens bleek, vermoeid gelaat de duidelijkste i
sporen droeg van verscheidene slapelooze nach
ten, kon een’ glimlach niet bedwingen bij het
zien van den dronken handelaar in porselein.
Doch slechts een oogenblik duurde dal, want
onder den schok der ontroering was deze plotse
ling nuchter geworden.
Maar nu kwam ook zijne aangeboren bedeesd
heid weer boven, en het verwijl, dal hij op de I
lippan bad, werd eene klacht, neen, eene bedel.
Hij, hij smeekte hem, doer wlen zijn naam bezoe- i
deld was geworden!. Hij sprak hem van zijn
dienen om schulden
ten te verhoogen
vrienden te verl<
stadsbestuurders n
voor een dag, en
en zeer spoedig te r
Dagen, weken, t
loopen en nog altü'
In die lijst wer
eerste plaatsen ee
beenhouwer» zyn
lieden, die nog al m
en hen doen betalen e
Over een paar maant
dat het nieuw slachthuis in het nieuw
kwartier zou gebouwd worden. Eenige
dagen later waren onze bekwame bestuur-
verdrukt worden, ,|ers Van gedacht veranderd; zy zouden de
noodige verbeteringen aan hetouj slacht
huis doon. pen en plaas
teren en oppoetsen. De beenhouwers self
mochten de plans geven, zij moesten maar
zeggen hoe zij het hebben wilJen. Of er
nu zal voortgedaan worden, dat weten
wy niet, doch zooals in alles toonen onze
stadhuisbazen hunne groote bekwaam
heid!!
Zij leenen geld en verhoogen de
bui en onder voorwendsel van een
we middelbare meisjesschool te bou
ais zij ’t geld vasthebben, dan dot n zy hef
niet. Zij leenen geld onder voorwendsel
een nieuw slachthuis te bouwen en als rij
Jat geleende geld bemachtigd hebben,
zullen zij wat plaasteren en lappen! Zy
leenen geld om riolen te maken en zy ko
men er niet.' Zy leenen geld om de boule
vards te besteenigen en zij laten erslyk en
afval in storten! Zij leenen geld, zy ver
hoogen de hela» ingzn, en zij weten niet
eens wal zij zul en doen uitvocren en hoe
zij het zullen doen uitvoeren, want wy
herhalen het zij hebben zooveel gedach
ten als garnaalpooten! T Zyn toch zulke
knappe en bekwame bestuurders!/
In ’t noorden van Oost-Vlaanderen zegt
men dat, wanneer een paardenkoopman
zyn kruis maakt, hy dan zegt Liegen
on bedriegen, schelmerij, slaat n,Ü hy.
Men heeft ook nog gezegd Lieg maar,
lieg maar, er zal altijd iets vanovn-bly-
ven?» Dat zijn zeker ook de grondber inse-
len van het schryvclaarljn uit l’ert y->e of
liever uit de Hoogerttraat te Nieuport dat
nu weder in het Nieuwsblad wat onzin
heeft uitgekraanid.
Het achtste gebod, trots al den gods
dienst met denwelken hij zoo schermt, met
beide voeten vertrappende, beschuldigt
hij ons onze woorden ingetrokken te heb
ben, alhoewel hij zeer wel weet dat hy
liegt. Weeral klerikale kwade trouw.
Ook houdt hy staan dat wy de vlamin
gen uitgescbolden hebben, alhoewel het
verkeerde waar is. Daarom hebben wy
hem reeds van kwade trouw beticht en wy
houden staan dat hij ten vuige bedrieger
is.
Indian hy vlaamsch wil leeren in de
plakbrieven welke inde herbergen hangen
en het geslacht der woorden in de plat-
telandstaal zoeken, kan ons lat weinig
schelei maar dat fransche woorden in
bet letlerkundig vlaamsch moeten burger
recht hebben, betwisten wij.
De statistiek welke wy opgegeven hebben
klank van T goud.
«Verlig duizend frank! Wie had had ge-
dacht dat daar, In dien porseleinwinkel.
Met den blik ondervroeg hij zijnen neef Deze
knikte beteekenlsvoi.
Maar dan Is de genegenheid gevonden om
mij weer recht te helpen! dacht hij
En hij loonde zich ontroerd, de huichelaar-
hij sprak van liefde, dia niet luistert naar de slem
der rede; van jeugd en onbedachtzaamheid- van
eigenzinnige ouders, die voor hunnen zoon’eene
schitterende partij hadden gedroomd-
stand, desnoods; van hoop, die men niét mocht
kleefde”’ 'an Zii“ VerlejBn’ 'VMr0P smetje
En ja, hij reikte Janns de hand, als sloeg hij
een Koopje toe een
frank
Toen Janus ’s avonds le huls kwam, hi
hij va i koorts. Hij moest niet eten. Hij
geen woord. Hij ging naar zijne kamer.
Doch toen Lolja In snikken losbrak
Houd maar moed, zei hij t wij zullen
het nog wel schikken misschien!
En hij zuchtle.
I.olje zoo’n braaf meisje, mijnheer; a van eer
en plicht; van loekomsllg huwelijksgeluk; van
zijn fortuintje, dat hij, vader, desnoods ten beste
gafdertig duizend frank, mijnheer; van het
oordeel der wereld vooral wat vullen de
menschen zeggen?
Een klank alleen hid Alfred getroffen da