EEN SCHUTSGEEST Allemaal klerikaal Pil’s werkzaamheid Hel Nieuwsblad en hel Modernism Waarom”? Iets over ketterijen i 168 31 3 MENGELWERK SABBE 1MKURITS lijk gelijnde gestalte (Wordt voortgezet). I en dezes werken zijn wel tot in 1835 op het Index gebleven, alhoewel hij on toch gelijk heelt ge- l kregen. Maar om niet te doen als de opstellers van het Nieuwsblad, welke nooit antwoorden op de Als men 4000 frank per jaar trekt om representant te zijn, is het dan geen picht voor die 4000 ballen eens iets te doen? Moet men dan van tijd tot tijd niet toonen dat men nog leeft? Moet men dan niet be wijzen dat men waardig is dit ambt te bekleeden? Moet men dan niet toonen dat men de belangen ter harte neemt van de kiezers die men vertegenwoordigt? Kathol. 22 15 24 23 29 15 13 11 16 Liberal. 3 5 6 6 2 1 In antwoord op ons artikel van 26“ Februari laatstleden, over de modernisten, heeft het Nieuwsblad nu reeds iwee artikelen uitgege ven waarin het klaarblijkelijk zoekt verwarring in de zaak te brengen. Welnu, meester Pil, verstaat dat ook en bij geelt hoe langer hoe meer bewysen van zijne werkzaamheid en zyne alom gekende welsprekendheid!?! Een onzer vrienden heeft zich de moeite getroost de An nales Parlementaire» te doorbladeren van November 1908 tot November 1909. Wilt gij weten hoe dikwijls Pil als rede naar is opgetreden, hoe dikwijls hij zijnen mond heeft geopend? Welnu, OOO maal. De naam van Pil komt hoop en al in dat gansche jaar 3 maal in de Annales te voorschijn. Die driemaal dat hij daarin’ vermeld is, is het om zich te onthouden bij de stemming over wetsvoorstellen ten goede van het volk. Wat werkzame representant! Is het dan te verwonderen dat de Nieu portsche klerikalen miskontent zyn? Of zou meester Pil fijntjes zyne hielen vagen a'an ’t representantschap en heeft hij iets anders in ’t zicht dat meer zou opbrengen? Is het soms niet geforceerd dat hij kan didaat blijft? deugd de eer was van al de klanten der Platte Beurs, zoo eenstemmig namen ze hare verdedi ging op. Dit waren trïumfen, die Meneer Andree zeer gaarne vierde en waarvan hij nu weer in de nanuensoezerigheid van zijn stemmig kamertje al zoozeer genoot als van bet smakkelijk diner. Andree’s afkeer voor de vrouw was echter bloote aanstellerij, de ongenaakbaarheid van zijn jong hart voor liefdegevoel louter farizeeërschijn. Over heel zijn doen te laten lagen dezelfde schijn- kalmte, dezelfde huichelende onverschilligheid voor levensvreugde, die over heel zijne stad hangen. Er zijn te Brugge lange, lange straten zonder een enkel huis, lange straten met van weerskanten aschgrauwe, blinde muren als wan den van een eindeloozen, schreiensdroeven kloostergang doch achter deze huichelmuren liggen tuinen geborgen, waar al de weelde der aarde in kleuren en geuren uit den bodem spruit. Grauwen vaal verhetfen zich de Brugsche torens in de lucht als zuilteekens van stilte en dood, doch onvermoed tikt en knarst, radert en slaat daar hoog een heimelijk leven, dat bijwijlen zijn harsltocht over de stad in wilden klokkenzang laat uitbarsten. Enkele Brugscho reitjes lig gen onder' hun dichte bedekking van linze en plompbladeren schijnbaar roerloos als doode wateren, doch onder het kroos broeit het leven en schuift de vloed ijlings voort. concupiscentie. Melanie had hem zoojuist zijn kopje koffie gebracht alsook bet kruikje ouden Maldegem. waarvan hij dagelijks na de koffie een bescheiden gebruik maakte. Toen de drank in hel fijne glaasje met een opaalglans sidderde, steeg er een geur uit op als van heel een oogst. Nadat de jonge farizeër zich verkneuterd had over de bekrompen klein burgerlijke achting die hem omringde, gingen zijn gedachten in de ver trouwde eenzaamheid van zijn vertrekje vrijer hunnen gang. Vrouwenbeelden wolkten op voor zijn oog, meisjes, die hij hier en daar ontmoet had. Doordrongen als hij was van het denkbeeld, dat de vrouw de zonde was, zoo waren zijn den ken en voelen ook steeds zondig toen ze een vrouw golden. Er lag een bestendige lage be geerte in hem, vermengd met het verlangen naar gemakkelijke bevreedlging zonder gevaar voor zijn goeden naam. Onder de meisjesbeeld >n, die voor nem opre zen, was er een, dat hem bijzonder ontroerde met al de bekoring der in verbeelding half ge ziene schoonheid. Fientje Vrielynck was het met hare bloeiende twintig jaar. hare diepe, klaro oogen, blauw als turkozen, hare licht rozige wangen, waarop een dons lag als meelstof van Bewonderend gemompel ging dan op bij al degenen, die het thuis bij de vrouw niet al te vreedzaam hadden, en meer dan een fluisterde dan, dat die Andree wel een kranig verstandige jongen was en het zeker heel ver zou brengen. Alleen Toone, een gewezen marskramer die op zijn zwerftochten van ’t eene dorp naar ’t andere alle watertjes doorzwommen had, en nu voor zijn oude dagen een onderkomen had gevonden bij de Broeders van Liefde, toonde zich sceptisch op het punt van Andree’s vrouwenverguizing. Meneer Andree is een heimelijke, spotte hij sleepend, hij zal ’t ons niet vertellen als hij eens teentje tert hij knijpt in ’t donker... De aanwezigen verzetten zich dan allen ver ontwaardigd tegen deze drieste taal.Toone moest zijnen vrijen zeg bekoopen. men schoof hem allerlei toe van stoute tong eigen vuil en van zwarte potten, die anderen willen zwart maken en zoo meer. Het was alsof Andree’s door Het is algemeen gekend dat de klerikale gazetsch rij vers er een handje van hebben om hunne lezers om den tuin te leiden, om alles te verzwijgen wat hen hindert, om de beweringen van den tegenstrever in een valsch daglicht te stellen. Doken, gelast dooi’ de Nieuportsche klerikalen, om, klinkt het niet dan botst het in hun orgaan, onze artikels te weerleggen, heeft daar vooral de specialiteit, van. In zijne sprokkelingen beproeft hij het al eens om iets te weerleggen van hetgeen wy schrijven; doch op alles wat de Nieu portsche klerikalen hindert in hunne poli tiek, weet Doken niets te zeggen. Hy zwijgt als een graf. Allo, Doken, pak eens uwen moed in uwe twee handen; zet u eens aan ’t werk en al moest gy water en bloed zweeten, tracht toch iets uit te vinden om de Nieu portsche stadhuisbazen ta verdedigen. Zeg tech ook eens aan uwe lezers wan neer de rekeningen en begroetingen van 1908 1909 1910 eens voor den dag zullen komen. Zeg toch ook eens welke groote openbare werken er met de nieuwe leening eens zullen uitgevoerd worden. Zeg eens aan de klerikale bazen van *t stadhuis dat het tijd is, hoog tijd, meer dan tijd, om op ’t stadhuis en in de gemeente raadszittingen iets enrstigs te verrichten. Doch, hierover zult gij wel zwijgen. Waarom? Is zwijgen misschien onverbeterlyk? Is menschenfoppen maar eene weet? In zijn laatste artikel over het modernismus heeft de groote godsgeleerde van hel Nieuws blad nog eens veel geboft en gestoft met zijne groote geleerdheid en zijne wonderlijke artikels; hij is zoo verheugd omdat hij kan bewij zen dat de modernisten ketters zijn! Doch, hoog geleerde, kent ge wel de beteekenis van «ketter» daar dit woord niet mag genomen worden in den zin die men erin ’t algemeen aan geeft? wel de ketterij bepalen waarvan wij spreken De godsgeleerde schrijver tracht te doen ge looven dat wij de werken van Loisy niet kennen, en, naar klerikale mode, beschuldigt hij ons van verregaande onwetendheid. Hij beweert te ant woorden met de werken van bedoelden'sclirij ver in zijne handen. Wij hebben den tekst van Loisy zelf aange haald. Hij wil het niet doen en komt voor den dag met een deel der encycliek Pascendi Dus hebben wij bewezen dat wij toch iets van de werken van Loisy kennen; hij niet. Het tweede artikel van onzen tegenstrever bewijst dat de Paus gezegd heeft dat indien ie mand er zich had willen op toeleggen alle moge lijke dwalingen over de leeringen der Kerk te verzamelen, hij niet beter zou kunnen lukken hebben dan de modernisten het gedaan hebben. Het Nieuwsblad had vroeger geschreven, dat het modernism de verzameling is van al de dwalingen en ketterijen die ooit bestaan hebben en het zijn de vier laatste woorden, welke de paus met heeft gebruikt, die het gebracht hebben in de illogische stelling, welke wij gehekeld heb ben, te beweren dat een leerstelsel dat dus uit oude bestanddeelen zou beslaan, nochtans zou i ingegeven zijn door ongebondene zucht naar nieuwigheden De godsgeleerde schrijver, die vroeger beweerd heeft dat de modernisten den schoot der H. kerk willen verscheuren en het rijk van Christus omverwerpen, spreekt daar niet meer van. Daar is nochtans het eenige belangrijk punt onzer betwisting. Verre van den godsdienst te willen omverwer pen en verscheuren, willen de modernisten hem redden door hem verzoenbaar te maken met de gezonde zede. En juist daarom is het dat de getuigenis van die vrienden van den godsdienst door ons, vrijdenkers, welke men als vijanden der kerk afschildert, zoo vaak ingeroepen wordt, want indien geleerde vrienden van den gods dienst tegen de Roomsche achteruitkruiperij en onredelijke koppigheid dezelfde tegenwerpingen inbrengen als wij, strekt dit om te bewijzen dat geen godsdiensthaat ons verblindt en dat wij moeten gelijk hebben, vooral wanneer die vrien den van den godsdienst zoo diepgeleerd zijn als hoogleeiaar Loisy. Dat het Nieuwsblad bewijze, door den tekst van Loisy, dat deze bedoelingen degene niet zijn welke wij hem volgens zijne door ons aat4gehaal- de woorden, toeschrijven; dan zal het tegen ons gelijk halen, eerder niet. Al de andere beweringen van onzen tegen strever zijn nevens het vraagstuk Hij daagt ons uit eene enkele ketterij welke niet in de werken van Loisy voortkomt, enkel te noemen, maar wat kan dit aan de zaak doen. Voor het gezond ver stand kan Loisy gelijk hebben of ongelijk, maar in het eerste geval komt het er zeer weinig op aan of wal hij zegt ketterij is ot niet. De leer van Copernic was wel ketterij ten tijde van Galilëe, draagt, vraagt om an de vrouwe van den huze te spreken. Wine moej’ hén? vraagt ze. De vuf frank da je beloofd hèd an dendien di je kanarieveugel weere zoe vragen welke men hun stelt zullen wij evenwel bringen. 1 Maó, dat en is geen kanarieveugel, ’t is e katte. Dat e géf ni, medam; de kanarieveu gel zit er in. Zie rond in de geschiedenis, en gij zult besta- ligen dat de ketters altijd van de geleerdste kris tenen waren, en daarbij nog mannen van karak ter. Men kan bijna geene groote gedsgeleerden aanhalen, zelfs kerkvaders, die niet beschuldigd zijn geweest van ketterij. Wie is ketter? Al dezen die zich niet dom weg willen onderwerpen aan de kerk; die niet alles willen gelooven wat paus en bisschoppen ons willen doen inslikken. Er is, bij voorbeeld, geen gevaar dat gii, o groote gods geleerde van het Nieuwsblad, ooit zult ketter worden! Oh! Neen! Gij doet verstaan dat ik ook keiler ben? en gij denkt mij daardoor te kwetsen? Maar in het ge heel niet, confrater, dat is heel vleiei.d voor mij. Ik bestatig dat gij u immer steunt op Loisy, en op hem alleen, wanneer gij spreekt van moder nisme; welnu, indien gij een algemeen gedacht wilt hebben van deze strekking, en erin het algemeen wilt van spreken, moet gij het moder nisme bestudeeren bij al de bijzonderste voor- staanders; dan kunt gij hunne verschillige en soms slerk afwijkende gedachten samenvatten. Gij hebt reeds meermalen herhaald dat het modernisme de verzameling is van alle ketterijen, en dat gij ze in de boeken van Loisy kunt vinden gij noodigt mij uit er eenige te noemen? Denkt gij dan waai lijk dat ik nog nooit de kerkelijke geschiedenis bestudeerd h b? Gij beweert, o diepgeleerden theoloog, dat de modernisten Agnoslieken zijn. Welnu, in de eerste eeuwen van het kristendom, ontstond er eene ketterij, waarvan de aanhangers gnostieken genaamd wierden, maar, de gnostieken beweren juist het tegenovergestelde van de agnoslieken! Hoe kunnen de modernisten dan gnostieken zijn? Hoe rijmt men dat te zamen, o diepgeleerde theoloog? Nog iets. Keeren wij nog eens terug tot de eerste tijden van het kristendom, wij vinden daar nog andere ketters, de gnosimakken; zij beweer den dat god niets anders vraagt dan de liefde tot hem en de goede werken, dat alle wetenschap nutteloos is, en dat men zich zelfs met geen gods- gelëerdheid moet bezig houden. Welnu, de mo dernisten steunen grootendeels op de wetenschap zij zijn dus geen gnosimakken! Het is dus nog eens het tegenovergestelde. Gij mpel bekennen dat ge mis zijt, zoowel als de paus in zijnen wereldbrief Pascendi. waar gij dit gedacht geput hebt dat het modernisme de verzameling is van alle ketterijen. Ge zult de medewerking van uwe vr! inden van Brugge, Rouselaere en Leuven moeten inroepen: daar zijn nog groote doktoren in godsgeleerd- heid, uit «Ie middeleenv an, die waarschijnlijk nooit geene ketters zulten worden. Het is waar, er zijn geleerde priesters die niet gelooven wat ze moeten prediken, maar die zwijgen omdat ze de vervolgingen vreezen van hunne vrienden en bisschoppen, want bemerkt het wel van zoohaast men openlijk de bijbel of de godsgeleerden tegen spreekt, wordt men niet alleen ketter genoemd, maar nog op schandelijke manier vervolgd, zelfs gebroodroofd zoo het mogelijk is; men noemt dit krislelijke verdraagzaamheid en kristelijke liefde voor andersdenkenden! Hoe verheven nietwaar! BRUNO. Reed? sedert lang protesteert men tegen do benoemingen in de rechterlijke orde en het notariaat, benoemingen welke veel meer van de politieke begunstiging dan van de verdienste der kandidaten afhan gen. Men gaat, meer en meer, naar het klerikaalmaken der rechterlyke macht en des notariaats. De volgende cijfers, door de Documen tation anticléricale afgekondigd, hebben te dien opzichte e?ne gansch overtuigende welsprekendheid. Provinciën Antwerpen Brabant West-Vlaanderen Oost Vlaanderen Henegouwen Luik Limburg Luxemburg Namen Totaal In eene redevoering, den 17 Januari 1908, in de Kamer uitgesproken, ken schetste de heer Masson, liberale volks vertegenwoordiger, dezen zakentoestand, op de volgende wijze De benoemingen worden door den partijgeest ingegeven, 't Is ’t kiesbelang van ’t.arrondissement, veel meer dan de bekommering een goeden magistraat uit te zoeken, dat ze geleidt. De ministers ver dedigen zich te vergeefs, ’t is sterker dan hen; de invloed hunner vrienden, de poli tieke drift dwingt ze, in weerwil van hen zelve, zeer dikwijls benoemingen te doen welke ze bij hunne tegenstrevers zouden laken. Het is maar al te waar, helaas! Als zwarte schimmen uit een vagevuur van versterving en boete schijnen de Brugsche vrou wen voorbij te glijden in hun lange kapmantels, die eiken vorm, elke lijn van het menschelijk lichaam doen verdwijnen, doch onder die huichelkappen schuilen zoo vaak klare meisjes- oogen, waaruit de lust naar levensgenot u tegen lacht. Zoo was ook Andree. In zijn hart wilde het leven opbloeien en zijn lied zingen doch een ijzige wind belette zulks. De zedelijke begrippen, die hij van zijn opvoe ders ontvangen had, waren zoo tegenstrijdig met de neigingen van zijn jong hart, dat hij er schroomvallig op waakle om nooit iets van deze laatste te laten blijken Slechts wanneer hij zich onbewaakt gevoelde, luisterde hij el graag naar de stemmen zijner vijf en twintig jaar die ?ich verhieven tot een schuchtere rechtvorderlng op dat verboden levensgenot. De valscbe levensopvatting, die zijn opvoeding beheerscht had, was echter zoo diep bij hem ingeworteld, dat zij hem als het ware onbekwaam had gemaakt om zich de liefde der vrouw als iets edels en reins te denken. Het zuiver gevoel zijns harten ontaarde aldus tot iets verdachts, tot iets dat licht aan i et slechte ging grenzen. De pure w 4 bloem had haren glansen haren adel verloren bij versch ontloken bloemen, en haar relzige, sier- gemis aan licht. Als liefdegevoel kende Andree niets meer dan verholen begeerdrift, zondige voldoen aan gemelde uitdaging. Dus, dat onze tegenstrever eens bewijze, door de woorden van Loisy, dat deze de ketterij der nicolaiten verdedigt,.welke reeds in de eerst eeuw bestond en waarover den H. Johannes in de Apocalypse en de HH. Ireneus, Clemens van Alexandrie, Eusebius en Epiphanus spreken. Wij spreken wel te verstaan niet van de nico laiten der XI* eeuw. Dit waren geestelijken welke alhoewel zij de heilige orders ontvangen hadden, 1 weigerden de onthouding of zuiverheid in acht te nemen. Verre van ons het gedacht te beweren dat Loisy die stelling verdedigt; maar wij willen en hebben zooveel te meer reden de verwarring te vreezen dat vele priesters en paters en broerkens alhoewel zij niet openlijk het nicolaïsm op de mode der XI* eeuw aankleven, zich toch gedra gen alsof zij nicolaiten waren.

HISTORISCHE KRANTEN

Weekblad van Nieuwpoort en Kanton (1909-1914) | 1910 | | pagina 2