DE DESERTEUR
Andermans geestigheid!
Nog over de hel
Voor onze visscliers en onze soldaten
3
MENGELWERK
ÏWI>T
GUSTAAF
(Wordt voortgezeth
’t Was hem te moede als zweefde er iels om
haar heen, etherisch licht, dat hij met de lucht
der kroeg inademde of uit Nini’s roode wulpse he
lippen slurpte en dat hem, onweerstaanbaar, tot
heur dreef.
En ’s nachts droomde hij van dat aardige
meisje, met baar snoeperig smoeltje, dat hem zoo
aardig kon aankijken en zoo gulzig kuste. En in
hel wazige zijner droomen zag hij soms de als in
nevel afgestompte silhouette zijner Rika, het
stille buitenmeisje met hare bleekblauwe oogen
en donkerblonde lokken.
Langzamerhand kreeg hij Nini hartstochte
lijk lief, uit al de kracht der wulpschheid die
in hem sluimerde en welke zij zoo machtig wist
op te zweepen.
Al zijn geld werd door den kroeg verzwolgen
en altijd schreef zij, in zijnen naam, brieven aan
zijnen vader die zeer arm was en waarin hij
le booswicht die vooraleer te sterven nog kan
biechten den Hemel verdienen zou! En iodien
god zulks toelaat is hij dan oneindig wijs?
De redeneering van het Nieuwsblad zou
nog min of meer aaneenhouden Indien de biecht
niet bestond of indien aan alle menschen gelij
ken tijd gelaten wierd om hunnen proeftijd op
aarde; maar van het oogenblik dut den eenen
eerder moet sterven dan den anderen, dat deze
een trage dood sterft en al den tijd van biechten
heeft, en gene plotseling dood valt zonder dat
hen dit mogelijk zij, komt het begrip van de
oneindige rechtvaardigheid, heiligheid en wijs
heid van god in het geheel niet overeen met de
gevolgtrekkingen die onze godgeleerde tegen
strever daaruit trekt.
In den tram.
Eene dame vergezeld van haar zoontje,
dat ze wil doen doorgaan als maar drie
jaaroud zijnde, en van hare meid
Twee kaartjes voor Middelkerke.
De bediende
En de kleine? hij draagt eene lange
broek; ge zult me toch niet zeggen dat hij
maar drie jaar oud is.
Als ’t maar dat is, geet me anderhalf
kaartje; het kaartje voor mijn jongen, ’t
half kaartje voor mij, die eene korte broek
draag, en mijne meid moet niet betalen
zij draagt geene broek.
door
Wij vernemen dat eene eerste proefne
ming is gedaan geweest, in den loop der
verledens week, bij het 3' Linie Regiment
teOostende. De heer Golder, reeder aldaar
heeft aan de soldaten een groot getal
schoone varsche kabeljauwen in geschenk
gegeven; die lieer ging persoonlijk in de
keukens der kazerne de bereiding nazien,
proefde de ”iseh en verklaarde zich ver
rukt over den goeden uitslag.
Maar, zoo’t schijnt, de soldaten waren
het nogmeer, wanneer men lien, als noen
maal, ongeveer eene halve kilo lekkere
kabeljauw per man, met eene welbereide
mostaardsaus en aardappelen opdiende.
Ziedaar dus de zaak in gang en wij
twijfelen geenszins aan eene snelle en'
volledige uitbreiding tot groot voordeel
der visschei’ij.
Zooals wij het over acht d-ige-i hebben aange-
l.ondlgd zulten wij, In dit artikel, In hel kort
antwoorden op hetgeen de godsgeteerde van het
Nieuwsblad tegen ons aitikel Over de Hel
van den 28 Mei, opge» orpem heeft.
Eerst en vooral zullen wij de aandacht onzer
lezers trekken op het feit dal wij niet alleen de
eeuwigheid der helsche slrallen in twijfel hadden
getrokken, maar ook nog beweerd hadden dat
men het woord vuur wanneer dit In de schnf-
luur gebruikt wordt om den aard der pijnen der
bel aan te duiden, slechts in figuurlijken zin mag
begrijpen; in andere woorden dal er.jln de bel
geen eigenlijk vuur bestaat.
Op dit laatste punt zijn onze tegenstrevers het
antwoord schuldig gebleven. Alleen over de
eeuwigheid der straf schrijven zij. Wij moeten
dus besluiten dat zij, over het tielsch vuur, het
met ons eens zijn of ten minste onze redeneering
niet kunnen weerleggen.
Zoodus, geachte lezers, wanneer de predikan
ten u nog zullen spreken van de vlammen waarin
de verdoemden branden, gelooft ze niet meer,
want zij gelooven dat zelf niet, alhoewel zij het
aan hel volk wi.s maken. Over de eeuwigheid
der helsche straffen staat gemelde godsgeleerde
Antiklerikalen onderzoekt en
elscht uwe rechten!
Van 1 Juli tot 31 Oogst aanstaande zul
len de schepenkollegie’s overgaan tot de
herziening der kiezerslijsten voor de wet
gevende Kamers, de provincie en de ge
meente.
De nieuwe lijsten zullen geldig zijn van
1 Mei 1911 tot 30 April 1912.
Daar het mogelijk is ten gevolge van
politieke gebeurtenissen, die thans altijd
nakende zijn dat de ontbinding der
Kamers onvermijdelijk worde, zoo hebben
de inwoners van het gansche land er het
grootste belang by hunne inschrijving te
eisehen; terwijl alle antiklerikale vereeni-
gingen tot plicht hebben de kiezerslijsten
met dè grootste zorg mogelyk te herzien.
Vergeten wij niet dat wij in 1911 kun
nen geroepen worden om tot de verkiezing
der Kamerleden over to gaan.
Dat onze vrienden ook uit het oog niet
verliezen dat er in 1911 in ’t gansche land
gemeentekiezingen zullen plaats hebben;
nu, daar het hoogst waarschijnlijk is dat
in November aanstaande de algemeennia-
king der kieswetten zegepralen zal en dat
dusde evenredige vertegenwoordiging ook
voor de gemeente toepassolyk zijn zal, zoo
moeten wij verwachten dat de kamerkie-
zers naar de stembus zullen geroepen
worden ten gevolge van eene algemeens
ontbinding der gemeenteraden.
Die bijzondere en hoogst belangrijke
omstandigheden verplichten alle antikleri
kalen ditmaal met dubbele waakzaamheid
de kiezerslijsten te onderzoeken.
Wij noodigen dus onze vrienden uit om
voor 1 Juli aanstaande hunne titels te
doen gelden die nog op de lysten, van 1
Mei laatstleden in voege, niet ingeschreven
staan of die er opstaan met een te klein
getal stemmen en dus kiesrecht verkregen
hebben of recht aan bygevoegde stemmen.
De gemeentebesturen moeten u een be
wijs afgeven van uwe reklamatie’s.
Dat men van heden af de verstandelijke
herziening der kiezerslijsten beginne.
Aan de vrienden die van woonst
veranderen.
Lijk wij liet hierboven reeds zegden, de
kiezerslijsten die geldig zullen zijn van 1
Mei 1911 tot 30 April 1912 zullen ter be
schikking en tot onderzoek van ’t publiek
neergelegd worden van af 1 Juli a. s.
De uitbreiding der voeding bij middel
van visch zou, blijkbaar, eene groote ver
meerdering van welvaart voor de visoh-
vangste ij verheid bijbrengen. Onze koning
jWiens bezorgdheid voor de zeezaken men
Sedert lang kent, heeft dan ook het voor
nemen doen kennen meer belangrijkheid
te zien geven aan de visoh in de voeding
onzer troepen.
Nu schrijft men onzen Vorst ’t voorne
men toe, eene proefneming te doen welke
terzelvertijd onze visschersen onze solda
ten grootelijkszou bevredigen. Die belang
wekkende proef bestaat heel eenvoudig in
het regelmatig afzenden naar de troepen
van een gedeelte der vangst van een der
booten van den Ibis Men is reeds, van
nu aan, zeker van volkomen bijval der
onderneming. En eens de eerste stap
gedaan, en de maatregel rap uitgebreid,
dan zullen de visschers een nieuw rniddel
van grooten voorspoed hunner nijverheid
aan den koning te danken hebben.
Laat ons te dien opzichte herinneren
dat de heter Buyl, getroffen door de goede
uitslagen op den vreemd p verkregen door
de invoering der visch als bijzonderste
voedsel der tro?pen, er een woord van
gerept had. onder vorm van vraag, aan
den heer Hubert, minister van openbare
werken.
Deze laatste geantwoord hebbende dat
het zijne zaak niet was, maar wel die van
den minister van Oorlog, men dacht dat
generaal Hellebaut er zich mede ging
belasten. Hij heeft het niet gedaan, en de
koning heeft de zaak voor zijne rekening
hoek, enz, er dient aangedrongen te worden I
opdat er onmiddellijk zoude overgegaan worden
tot het maken van een kruischbank \oor vis- i
schersvaartuigen, en voornamelijk voor de twee
haringsloepen van den heer Carbonnez. Bij ge
brek aan noodige kuiching zijn deze sloepen niet
veilig en hij heeft zelf vernomen dat Nr 4 lek
gekomen is aan de kiel en in England is moeten
onderzocht worden. De heer Carbonnez, zegt hij,
heeft mij voorgesteld zulkdanige kuischbank te
maken, doch ik heb hem doen opmerken dat de
kosten te hoog zouden beloopen en over de
kleinere vaartuigen kunnen deze op zandbank of
op mijn grilletje nagezien worden.
Hij vraagt dus dat de uitvoering van dit werk
bij dringen heid zoude aangevraagd worden. Het
lid heer Dumon schijnt ongerust en In het geheel
niet overtu’gd te zijn van de onmiddelijke uit
voering der beloofde werken, naar aanleiding
van een artikel verschenen in het dagblad
L’Etoile Beige. handelende over de ontwor
pen werken op de kust.
Verschillige leden doen opmerken dat het
krediet van 500.000 fr. gestemd is, dat het zelf
atgekondigd is in het Staatsblad en dat men geen
groot belang moet stellen in een artikel van een
dagblad. De heer schepen Pattijn twijfelt niet
aan de uitvoering van onze havenwerken die
er in alle geval veel eerder zullen komen dan
de samenstelling van de maatschappij die de ha
ven der Panne zou moeten ontginnen.
Geene andere zaken aan de dagorde zijnde
verklaart de heer Burgemeester de zitting ge
heven on 7 14 ure.
heur zeggen liet i’.at zijne gezondheid week was
en hij veel voedsel noodig had.
Zijne verlofdagen bracht hij in de kroeg door
met Nini. Zij had hem loeren sigaretten rollen en
toen zij vertrouwelijk op zijne groote knieën zat
en hem poesachlig streelde, blies zij hem la
chend met half gesloten oogen, het blauwkleuri
ge rookslreepje barer sigarette in 't gelaat. En
dan dronken zij samen likeur en jenever.
Aan de reine, ideale liefde van Rika dacht hij
niet meer. Van den naïeven, nuchteren buiten
jongen, door de loting van de velden naar de stad
gesleurd, was er niets meer in hem overgeble
ven.
En toch was er iels.
Tot de trouwste bezoekers der kroeg behoorde
een jong en fijn soldaat een stedeling die
zich, jegens Nini, altoos uiterst voorkomend be
toonde en niets onbeproefd liet om haar eenlgs-
zins te kunnen behagen.
Meer dan eens had Leo zijn naam was Leo
Schinkels zulks bemerkt, met klimmende
onrust en telkens had bij dan ook gevoeld hoe
vurig zijne liefde voor dat kroegmeisje was ge
worden.
Telkens wanneer Nini eenigerlei over hem
ontevreden wis vaak om eene nietige kleinig
heid luisterde zij met blijkbaar welbehagen en
met een slil, aanmoedigend glimlachje, naar de
Hij blikte somber voor zich uit
En waar gaat ge heen? vraagde hij onrustig.
Ik weel het niet. Wellicht naar Frank
rijk ’k heb daar nog een vriendin.
Naar Frankrijk? stamelde hij, en de ijskoude
drong hem tot in het. merg. En ik?.
Zij weende niet meer; zij bleef hem aanstaren
in het gelaat, lang, sprakeloos.
Loop weg! fluisterde zij eindelijk, met
eenige aarzeling in de stem, als beving haar die
gedachte met angst.
Hij verschrikte; langzaam liet hij het hoofd op
de borst zinken.
Loop weg! herhaalde zij nog eens, met
meer nadruk ditmaal, als gold het een bevel
bijna.
Eene benauwdheid kwam hem om ’t hart.
Voor zijn geest rees vaag als in een schemer
avond het beeld op zijns vaders en dat zijner
zuster. Niets van Rika. Doch dan dacht hij
weer aan dien kleinen soldaat die ook Nini be
minde, en dan voerde hem de herinnering een
rilling van wellust door de leden, de herinnering
aan Nini’s liefkozingen wanneer zij op zijne
knieën zat en met hem sigaretten rookte.
voor de haven van Nieuport, tot verlenging van I hernomen. En ’t zal zooveel te beter zijn
de kaaimuur, het wegnemen van den krommen V00P alleman, inzonderheid voor onze
soldaten, die, wanneer zij ‘t nieuws zullen
vernemen, zich verrukt zullen toonen
hunne spijskaart dank aan de koninklij
ke bezorgdheid met een hunner gelief
koosde ge. echten te zien v rrijken.
nogal vast. Hij heeft goed onthouden wat men
hem in het Seminarie beeft geleerd, want hij
komt voor den dag met de twee oude bewijs
gronden getrokken uil de woorden van het Evan
gelie over het vuur dat niet zal uitgaan en den
knagenden worm die niet zal ster ven en die
andere«Gaal, verdoemdeu, in het eeuwig vuur»
waaruit de H. H. Justinus en Cyprianus, die hij
aanhaalt, alsook Ignatius, dezelfde gevolgtrek
kingen als hij trekken. Maar wat bewijst dal?
Enkel dal de schriftuur zinnen bevat welke alzoo
spreken; maar aangezien zij er ook behelst die in
tegenovergestelden zin moeten uitgelegd worden
moei men daar eens te meer uit beluilen dat zij
tegenstrijdigheden beval en dus van god niet
niet kan ingegeven geweest zijn.
De aangehaalde opmerkingen uil St-Augusti-
uus (Da civltate Dei XXI 23) bewijst enkel dat de j
‘Xwï:'d.der piine"der helin dM be' i M1EWG «EB KIEZERSLIJSTEN
Wal apostel Paulus bel reft, deze schijnt ook
niet door den H. Geest uitgesproken geweest te
zijn daar hij aan «ie Thessaloniekers het verkeer
de zou geschreven tjebbeu van hetgeen hij meld
de aan de Romeinen, zooais wij bet gezegd heb
ben, en ook aan de Corinthianen volgens Orlge-
nes.
Wij hebben nooit betwist dat vele oude gods-
geleerden aan de eeuwigheid der helsche pijnen
geloofden; wij zegden bet zelfs en het Nieuws
blad heeft dus daaromtrent niets geleerd, maar
niet allen geloofden eraan.
De zeer geleerde Orlgenes was van tegenover
gesteld gevoelen en het aardigste van al is dal
hij juist sommige zijner bewijze» haalde uit
Isaias die liet Nieuwsblad ons naar het hoofd
werpt. De II. Geest had dus ook vergeten Isaias
in te blazen wat hij schrijven moest.
Ach! wij weten het wel het Concilie van
Constantlnopel van 553 heeft de keringen van
Orlgenes veroordeeld Bewijst dat dat hij orgelijk
had? Voor wie zich slaafecb onderwerpt aan de
kerk, ja; voor wie redeneert, neen. En w dke
aardige kerkvergadering was dat niet? Keizer
Juslinlanus, die de kerk in bet vraagstuk van de
drie kapittels, zijnen wil wilde opdringen, riep
'IConcilie bijeen en hel stemde wat hem beliefde.
Het veroordeelde op zijnen weoscb drie bis
schoppen, Tüeodorus, Theodorelus en Bias die,
eene eeuw vroeger in den school der k«rk ont
slapen waren, en enkel verdacht waren van Nts
toiianism. Wat waren zulke veroordelingen op
bevel dus waard? En paus Vigllius keurde die
nochtans goed.
Iets anders hel Nieuwsblad beweer! no^ de
eeuwigheid der helsche pijnen door het gezond
versland te bewijzen. Het schijnt ons daarvan
een zeer eigenaardig gedacht te hebben. Reeds
door zijn uitgangspunt alleen bewijst het dat
het geen \crschll weet tusschen hel kennelijke
en het onkennelijke. Maar aangenomen zijnde
dat er een persoonlijke god bestaat moet hij
noodzakelijk, iodien men zich van hem een
verheven oneindig wijs machtig en rechtvaardig,
zijn. Hij moet ook oneindig goed zijn.
Indien hij oneindig goed is kan hij, de almach
tige die niel eens kan beleedigd worden door een
zoo nietig wezen als de mensch, dit eindig, be
perkt wezen, dien onmaehligen aardworm geene
oneindige straf opleggen. Dit laat geene plaats
over aan de goedheid het is oneindige vreedheid.
Volgens het Nieuwsblad gaat de menseb,
die in staat van doodzonde uit dit leven scheidt,
de eeuwigheid binnen zonder zich nog te kunnen
bekeeren en daar blijft zijnen wil in de boosheid
verhard en versteend en voor altijd van god af
gekeerd. Hoe wil bel dat wij eenen god die zulke
regels zou voorgesteld hebben, als oneindig goed
en rechtvaardig zullen aanzien. Dat kan toch
niet. Dan zou de anders altijd deugdzame kristen
die in een aanval van gramschap een zondig
gedacht opvat en dan terstond doodvalt zich niet
meer kunnen tot god keereu terwijl een verslok-
vleierijen van den kleinen soldaat. Zij wist dat
zulks Leo jaloersch maakte, jaloersch toe het uit
zinnige toe. En met kalme overschilligheid
als ware hij de vreemdste der bezoekers, zag ze
hem onrustig wandelen heen en weer de kroeg,
als een beest in een hok
En eeos, toen zij weer op zijne knieën zat,
vleiend en lachend, en met hem sigaretten rookte
en likeur dronk, vraagde hij haar plotseling, met
gesmoorde stem
Meent bij dat ernstig met u?
O, ja! zei ze, hem eenlgszins verwonderd in
de oogen blikkend.
- En gij?
Zij lachte.
- En gij? Zeg?
Zij wierp hare sigarette weg, sloeg hem de
mollige, naakte armen om den nek en drukte
hem een langen, brandenden kus op de lippen
Gij weet Immers wel, Leo, dat ik maar u
alleen bemin op de wereld!...
En in haar stem lag er zooveel overtuiging,
scheen het hem, dal hij er door geroerd werd.
Toen hij ’s anderendaags weer bij haar kwam,
vond hij haar weenend
Ik moet hier weg, snikte ze, terwijl hij
nevens haar op de bank plaats nam. Ze jagen me
weg, omdat ik te veel laat blijken, dat ik uw
liet ben.