In het Willems-Fonds
HUN GUSTAAF
De stadswerken en de toe
komende gemeentekiezing
Andermans geestigheid
----
Overwegingen van een knorrepot
MENGELWERK
3
(Wordt voortgezet/.
Hij sprak van de Fiandrische zee der aardkuo-
kundigen welke reikte tot aan de plaats waar nu
de stad Leuven staal, dit over ongeveer 1*2,000
jaren. Hij wees er op dat het water gedurende
lange eeuwen langzaam week lot op 10 4 15 kil.
(Uit het leven eener werkers familie)
door
JOZEF MINNAERT
dat eentje. 'I Is Wantje, die hel verzorgt.
«a O, Dok weet toch ook, grootmoeder, dat ik
het meest vao rozelaars houd, »b zegt het meisje,
en deze maal bloost ze als eene frissche roos en
blikt schuchter ten gronde.
In den zomer moet gij eenen keer daags
water geven, in den winter na elk? twee dagen
herneemt Dok. Als gij afzetselkes later wilt ne
men, moet gij dit scheutje hier voorzichtig af
knippen, het in een potje met vochtige aarde
steken en die zachtjes toedrukken... Ik heb nog
een pakje zaad van.,, num! van mijn kapucijnen
kappen, zegt hij haastig en drukt Wantje een
papiertje in de hand; want de kleine leugen wilde
er maar niet gemakkelijk uit. Verleden zondag
had hij een halfiranksken er aan besteed, om op
den Kouter zaad te koopen. Wel waren er pakjes
van vijf-en-twintig centiemen, maar die bevalle-
den min en waren zoo goed niet.
Uartelijk gedankt, zegt Wantje, en legt het
zaad, met zooveel liefde geschonken, in hetdoos-
ken, waar ze de gedenkenis van moeder zaliger
bewaarde. O, het zaad was ongetwijfeld van de
beste soort en zou later welig opschieten.
a Nu, men wacht mij te huls; goeden avond
samen, zei Dok.
Insgelijks Dok; goeden nacht en nog *nen
voet entwikkelen, wat helpt tot het bewaren van
tiet weinige water dat het daaronder liggend
zand beval; hij wees op de dlepschieteade worte
len van den meerdiatel en na door voorbeelden
aangetoond Ie hebben welke verbazendo hoeveel
held water de gewone planten laten verdampen,
wees hij er op hoo de duinplanten Ingerlcbt zijn
om de al te snelt verdamping van bet water te
vermijden. Als voorbeelden sprak hij van het
dons op de onderzijde dor kruipwligbladen on
van de kunstig gebouwde schubben die, bij oon
tuindoorn. dezelfde rol vervullen. Hij wees op
de wonderbare inrichting der bladeren van dee
helm, de duinplant bij uitnemendheid.
Hij loonde ook hoe zekere vetplanten, als
tnuurpaper rn zcewolfsmelk, het water in hun
celweefsel ophoopen en voor den nood bewaren van Frankrijk de wereld verlicht,
en vergeleek ze aan de opuntla’s en de cactus
soorten uit de woestijnen. Hij wees ook op het
vertraagde leven, bj droogte van eene mossoort
(Barbuia rurallformis) en hare wonderlijke her
loving als er wal regen valt.
Dan besprak hij de veelvuldige schadelijke
werking van den wind die de duinplanten door
mechanischen druk misvormt, ze ontwortelt, ze
kneust; de verdamping verhaast, de vegetatie
verdroogt, de planten hier ontsehoeit, daar ver
zandt en begraaft; hoe sommige terugwerken
op verschillende wijzen (gevoeligheid van den
eindknop der wortelstokken van de zandzegge;
verandering in de groeiwijze van kruipwilg bij
dreigende verzanding; omhoogschietende wor
telstokken van zandzegge en helm in hetzelfde
geval; ontwikkelen van nieuwe luchtorganen op
de blootgewoelde onderaardsche doelen bij he’.m
kruipwilg en duindoorn.)
Hij bes’udeetde dan de stulfduinen of voort
rollende duinen en toonde boe, op den nieuwen
bodem welke zij achter zich laten, de vegetatie
trapsgewijze zich ontwikkelt en met den lijd in
verscheidenheid wint. Tot slot zijner hoogst we
tense appelijke rede maande hij de toehoorders
aan tot de genolvolle beschouwing der natuur
wonderen, welke in onze duinen onder hun be
reik liggen.
Wij zeggen hoogst wetei schappelijke rede
en dat was zij ten volle. Daarom zelfs meenden
wy het een plicht ze hier in I hare beschouwin
gen zoo trouw mogelijk weer te geven. Dal de
knappe spreker gulhartig en daverend werd toe
gejuicht, hoeven wij niet te zeggen. Gretig werd
zijne merkwaardige voordracht aanhoord en wij
denken hiei de tolk der talrijke weetgierige toe
hoorders te wezen hem een hartelijk proficiat
en innig dank toe te roepen.
En het concert? Prachtig, overheerlijk! dat
hoorden wij van mond tot mond herhalen. En
dat was waarheid. Wat heerlijke zanger die heer
Jansen! Hoe melodieus, weergalmden de lieve
liederen die hij liet hooien. Hoe aandoénlijk dit
lied des bannellngs; hoe schoon en forsch dat lied
der grenadiers; hoe flink gezongen dat fragment
uit Paljas! Wat knappe kunstenaar die beer
Matlhys! Hoe lief en schoon, hoe opwekkend en
begeesterd, die tonen die hij zijn instrument weet
te ontrukken! Wat diep gevoel, wat handig spel
dat elkeens bewondering weet af te dwingen!
Wat flinke kluchtzanger die heer Post! Hoe lui
mig en koddig die Hollandsche voordrachten die
hij ten gehoore bracht! Hoe prettig dat lied boe
kom ik binnen? hoe guitig wist hij den toe
hoorders tranen te doen lachen! Voorwaar, het
luid applaus dat allen bij ieder nummer begroete
was weherdiend. Aan bisseeren en terugroepen
kwam soms geen einde! Geen wonder dan ook
dat allen verlangen hen nog hier te zien optre
den.
En de begeleiding? Meesterlijk kweet zich de
vriend heer Terlinck van Veurne van die moeie-
lijke taak! De heer Vandenhoek van Onstendedie
op de vioolcel een der liederen begeleidde zij
bier niet vergelen!
ook op den Hoveniersberg was komen wonen.
Geen wonder dat beide families weldra als eeno
enkele waren. Hunne huisjes stonden nevens
elkander, de vaders trokken ’s morgens te zamen
naar het werkhuis; Jan was njusleur en zijn
kameiaad draaier van stiel. Wantje was een wel
nig jonger dan Dok, juist gelijk hel paste om een
paar te worden. Beide waren oppassend, braaf
en... ze hadden sedert een jaar een abonnement
op ’t Volksblaadje. Ja, wat eene gazet al nitt
doet. Zie, zoo was het gegaan Dok was een lief
hebber van de gazet, vroeger had hij van tijd tot
tijd er eene gekocht, en dan vertelde hij het
nieuws vooral wat branden, dieften en moor
den aanging aan zijnen gebuur. De lijst der
overledenen en de politiek, dat sloeg Dok maar
over, dat was van zijnen kavel niet. Later begon
hij het Volksblad aan Wantje te leenen, zij toch
las de beste van het gezin. Ze vond dat het niet
meer dan redelijk was, dat zij de helft van hel
abonnement betaalde. Dok had goed praten, hij
moest, hel geld aanvaarden wilde hij haar verder
de gazet mogen geven, en hij nam aan. Om der
waarheid wille moet ik er bijvoegen, dat hij de
vier franken van Wantje bij zijne spaarcenten
had gelegd en hij enkel wachtte om baar bij de
eerste gelegenheid een schoonen ring en een
paar gouden oorbellen te koopen. ’i Was zonder
ling, dat hij mln en min het dagelijkse!) artikel
Rampen en Misdaden begon te lezen, hij over-
Eenieder herinnert zich nog bee over meer
dan een tweetal jaren, de katholieke gemeente
raadsleden, eene leaning stemden van 255.000
franken gedeeltelijk om geleend geld terug te
geven, en gedeeltelijk om eene reeks openbare
werken uil te voeren. De liberale minderheid,
vertegenwoordigd door den heer De Jaegher,
onthield zich bij de stemming, om protest aan te
teekunen tegen de manier van besturen der
sladhuisbazen, die aan de Burgerlijke Godshuizen
100.000 franken geleend hadden om de militaire
gronden aan te koopen, en na er het grootste
en beste gedeelde van verkocht te hebben, en na
er duizenden en nog duizenden van gemaakt te
hebben nog geen enkele frank van dit kapitaal
hadden weergegeven, maar integendeel die ont
zondig laatst gaf onze stedelijko Afdeeling van
het Willems Fonds hare tweede openbare con
cert- voordracht. Aanmoedigend en verheugend
was het te bostatigon dat do ruime zaal nogmaals
volop bezet was mot een aandachtlg publiek;
het weze een spoorslag om immer ep den Inge
slagen weg voort te gaan en altijd meer en meer
konais en wetenschap onder het volk te ver-
spreidea.
In zijne inleiding bracht de kaappo voor
drachtgever, de heer L. Magnel, huldo aan den
onvermoelbaren hoer voorzitter Deowarte; hij
verontschuldigde zich, als vreemdeling, eu al
hoewel goon vakkundige van beroep zijnde, aan
vaard to bobben voer het publiek te komon
sproken
Over Duinen en Duinplanten.
Hij deed uitschijnen hoo belangwekkend dit
onderworp is, daar het nietigste plantje uit hel
duingebied de wonderbaarste aanpassingen tegen
do ongunstigste levensvoorwaarden bezit en ook
omdat er duinen bestaan op vele plaatsen der
aarde en dat overal waar men eraanlreft, de
levensvoorwaarden gelijk zijn en nagenoeg de
zelfde planten cf althans vyr-vante soorten aan
getroffen worden.
De achtbare sprokor wees er op dat zijn onder
werp aanleiding gegeven had aan de opzoekingen
van don aardkundigen Rulot en van de plant
kundigen Massart en Cam DeBiuyne. Hij bracht
in het bijzonder eene welverdiende hulde aan de
vernuftige waarnemingen van den laalsten over
de levoBSlo standen OBter duinplanten, waarne
mingen welke hij verklaarde als leiddraad te
willen nomen. Hij beweos, door het feil dat de
zee op hot strand turfbrokken warpt die zij uit
haren bodem rukt, dat zij op zeker tijdstip, zoo
ver als nu niet kwam, daar bel turf uil overblijf
selen van landplanten bestaal. Hij toonde ook
aan dat zij op andere tijdstippen zich verder als
nu moest uitstrekken, daar men op sommige
plaatsen nog al ver van de zee, strandkeienvol-
den viadt die ontegensprekelijk bewijzen dat do
golven daar ter plaats eens roldon.
Wie Dok was, vraagt ge? Wel de eenige zoon
I van Free, Jan’s gezel, die voor een paar jaren
liep thans geregeld de Huwelijken en telde hoe
veel paartjes in het bootje waren gestapt.
Doch Ik zou maar al Ie veel van de jonge
lieden vertelbn, en al !us vergelen, dal Wantje
met de g zet in de handen, \an den Ooilog In
Tonkiog voorleest.
Vader luistert aandachtig. Meken valt Wantje
van Hjd tol tijd in de rede met uitroepingen, als
Goede God, en die arme jongens, die zoo maar
omver geschoten worden, ’t zijn toch ook moe
ders kinderen; of wel Krek als In den tijd
van Napoleon; mijn oudste broer Ons-Heere
wil zijne ziel hebben is ook in Cadé gebleven
en ’t is toch wreed zulke moorderijen!
Daarna gaat Wantje tot het gemengd nieuws
over In Brussel, leest ze, is een jongeling
welke niet wilde arbeiden, zekere Guslaaf N...,
door zijnen vader in eene vlaag van gramschap
doodgeslagen. Jan verschrikt zoodanig, dat de
pijp, die hij dacht nog eens te stoppen hem uit
de handen valt; zijn hart bonst geweldig, en hij
is verplicht verscheidene malen te hemmen om
adem te krijgen. Meken en Wantj.-. hebben eerst
verbaasd opgekeken, thans staren ze somber op
den grond, en begrijpen welke gewaarwordingen
de naam Guslaaf bij den vader heeft opgewekt.
Zich vermannende, zegt Jan stotterend «Nu..
Wantje... ga voort.
daarover? Welnu, het is kortbondig. Zoo
wel als wy nu niet kunnen aannemen dat
een priester thans 3 stemmen heeft als is
hij ongehuwd, zoomin treden wij de ge
dachte bii dat een burger of werkman die
wijze unuwr uo uarwu uwi ruiu«i*«« v«|
gehuwd eeoe twaeda stem moet bezitten. werd door lijoe onlbinding d. turfha.
Alleman gelijke plichten tegenover het
vaderland. Maar alleman ook gelyke rech i
ten! Dal alleen is ware rechtvaardigheid
en trots alles zal de rechtvaardigheid zege- j
pralen.
Monstering bij de burgerwacht.
De generaal tot een jonge advokaat,
wacht van 2* klas
Welke is de hoogste graad in uwe
burgerwacht?
De advokaat. ’t Is de majoor, mijn
heer de generaal.
De generaal. En wat komt er recht
streeks onder hem?
De advokaat, zonder lachen. ’t Is zijn
paard, mijnheer de generaal.
t Hier is ’t Volksblaadje, gebuur, zegt Dok,
een jongen van vooraan in de twintig, met hel
dere oogen, breed voorhoofd en bloedrcode
handen gelijk men er nooit ziet. Dat komt van
den tampon, moet ge welen; want Dok is meu
belmaker.
Daar staat weer wat in, gebuur. Ze vechten
in Ton... Ton... Tonkiog, als ik mij niet bedrieg,
dat er de stukken afvliegen!
Warm weer, ha, Wantje? laai hij er verder
opvolgen.
’k Geloof het wel, Dok... en is het nu de
hitte of wat anders, maar Wantje heeft eene kleur
al een krieksken.
En ’I afzetseiken, Meetje, vraagt de jongen.
Wel Dek, ’t groeit dat het een plezier is.
’t Heeft al vijt zes nieuwe blaadjes bijgekregen en
’t zal haast in de bot komen. Zie eens, s zegt keer, dank, sprak Wantje,
grootje, en toont een frisch stekje vao eenen Wie Dok was, vraagt ge?
rozelaar. Ik pas al de bloempotten op, behalve
En onze Pbllharmonle? Die behaekle een ge-
«■eiilg.l succes mei hare belde opbeurende ope-
nlngslukken en wist, zooals allijd, out tolk te
begeesteren
Kortom een hoogstwelgelukl feest dat bet
Willems Fonds tot eere strekt!
'k Las gisteren in een Parijzer dagblad,
dat de fransche letterkunde de beste is,
dat de fransche zeelieden helden zyn, als
ook de officieren luchtvaarder», de politie
dienaars en de geneesheeren, dat de ziel
dat
Parijs de laatste stad is waar men praat
en waar men hoffelijk is.
’k Las nog dat de fransche wetenschap,
de fransche electriciteit en de fransche
schilderkunst onvergelijkelijk zyn en dat,
indien het mogelyk is dozijnen valsche
Rubens en Teniers te maken, het gan ch
onmogeiyk is een Boucher, een Fragonard
of een Watteau betamelijk na te bootsen.
Mij dunkt dat alles reeds elders gelezen
te hebben.
’k Las dat de politie van Grenoble die
een sater had aangehouden, veel moeite
heeft gehad om hem te beschermen tegen
de woede der volksmenigte die hem de
lynchwet wilde toepassen en die riep ter
dood! ter dood!
Dat men russische opperambtenaars
achter de grendels heelt gesloten, wegens
geldafpersing...
Dat een liabouvist (volgeling een Lia-
beuf) een politiedienaar omvergeschoten
heeft....
Dat een onbekende, met reuzoomacht
begaafd, eene vrouw van lichte zeden
heelt vermoord....
Dat op de belgische ij zei wegen een bij
zonder tarief voor ’t vervoer van cokes zal
in voege gebracht worden....
Dat een ongelukkige gryzaard door een
automobiel omvergeworpen is geweest en
dat een dozijn wanhopigen zich hebben
opgehangen, verdronken, vergiftigd of in
de ruimte geworpen...
’t Is toch wonderbaar hoe de dagen mal
kaar opvolgen en op elkaar gelijken!
Vandaag zou men zich gisteren wanen.
ea geen blinden dwang zooals bij de kleri- I
ken, komt eenieder openlijk met zijne
meening vooruit.
Gy wenscht mijn persoonlijk gedacht I
westwaarts van de huidige kustlijn en loonde
hoe, achter eene eerste duinenreeks, op den
moerassigen bodem, kort voor het begin onzer
tijdrekening, een overvloedigen plantengroei
ontstond welke rond de 4’ eeuw weder trapsge
wijze onder de baren der Polderzee begraven
j vorm
de boven dewelke, uit de bezinksels der Polder
zee die tot aan Dikssoude reikte, de onderste
polderklellaag ontstend.Spreker plaatste deeersle
vorming onzer hedendaagsche duinkolen rond
de 8” eeuw, als wanneer de Polderzee, door
aanslibbingen en ook door het indijken, weder
geweken was Hij toonde aan dat de eerste dui-
nendam in hal begin, bij stormweder, dikwijls
werd doorbroken; dat het water dan hot laad
overweldigde, op de onderste kleilaag zand aan
bracht, hut zoogenaamde Gardiumzand; daarna
voor men het weder kon verwijderen, zich ver
mengde met het zoetwater der stroomen en hne,
door bezinklngen in dit ziltige water, de bovenste
polderkleilaag gevormd werd.
Bij zulke geleger heid vond, zegde de geleerde
voordrachtgever, onze stad haren oorprong,
want de storm van 24 Juni 1116 bracht zooveel
zand in d’oude geul van den IJzer, die toen voor
bij Lembartzijde liep, dat het water eenen ande
ren uitweg moest zoeken, en dat de visscheis-
en zeemansbevolking van Lombarlzijde naar hier
moest wijken.
Hij bowoes dat, sedert hot indijken van den
IJzer, de bedein nog ongeveer twee meters moet
gezakt xijn en dal de overstrooming zich nu nog
verder dan de grenzen der Polderzee zou uit
strekken moest zij nu nog plaats grijpen, wat
gelukkig niet schijnt te vreezen.
Hij toonde dal do zeo nu nog, ton oosten van
onze stad tot aan Knocko, op hel duingebied
wint; terwijl, ton westen vanNieuporl, het tegen
deel gebeurt. Hij legde uit hoo zich daar nieuwe
duinen vormen en boe ganscli ons duingebied
moet ontstaan zijn.
Uil de vormingswijze der zandduinen boven
eene kleilaag besloot hij tot do levensvoorwaar
den, welke do planten daar ontmoeten. Hij toon
de hoe weinig voedsel voor de vogelalie hel
zand beval, hoo weinig water het inhoudt; hoe
het beweegbaar is en hoe de planten or mooielijk
wortel kunnon valton. Bij middel van prachtige
lichtbeelden toonde bij aan hoede plaotegroei er
nochtans bezit van noemt en hoe afwisselend hij
is; hier armoedig, d<ar integendeel weelderig
voojrai in zekere duinpannen.
Do knappe spreker besiudsorde op^olgeellijk
de vorscliillige gevaren logen dewelke de plan
ten in do duinen moeten strijden en de aanpas
singen welke bij deze levende wezens ontstaan
door de veranderingen Iko zij ondergaan onder
den invloed der kliiHaterischo fakloren en door
het overwinnen in den strijd om hit leven dor-
geno bij dewelke deze veranderingen nuttig zijn.
Tegen hot gebrek aan voedsd passen do plan
ton zich aan door het ontwikkelen van lange,
zeer vertakte, evenwijdig met de bodemopper-
vlakte loopende wortelen, welke het zand ten
allen kanten deorwoeleu en hel weinige door
den regen aangebrachto voedsel benuttigen De
duinhelm, zegde de spreker, vormt op zijne
wortelstok keu, tot liet zeilde do«l, sponsjes, door
vastzetting van hunne bosjes haren op de zaod-
deeltjvs. Dit leidde hem tul bet bespreken der
walerarmoede, want deze sponsjes bewaren ook
het water voor de plant.
Hij toonde hoe de zandzegge lang naar water
kan wachten. Hij besprak de kruipende houding
der duinplanten in het algemeen en de dichte
bladrozetten welke sommige hunner aan hun